e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huig huig: huich (Gennep) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)] III-1-1
huilen belken: Bèlke heurt bïj blaage  bèlke (Gennep), Bèlleke heurt bïj blaage  bèlleke (Gennep), beuken: klèène Jan bökte umdat ie de bóks vol haj  bôôke (Gennep), blren: Mótte da toch ¯s heure, ¯t kè.ltje blèèrt de heele buurt bïj mekaor  blèère (Gennep), brullen: Zuu.t mar, d¯r brult niks as de kop (minder erg dan het lijkt)  brulle (Gennep), grijnzen: Ons troeleke hèt iets ónder dew leeje; ze duut niks as gri.ngze  gri.ngze (Gennep), zie gri.ngze  gri.nze (Gennep), schreien: schrei-jə (Gennep), schréjə (Gennep), zumpen: Lig d¯r nów nie d¯n heelen aovend te zó.mpe, ik kan d¯r ók niks én doe.n  zó.mpe (Gennep) het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || huilen || huilen, schreeuwen || huilen, schreien, janken || huilen, verdrietig zijn, klagen, dreinen || schreien, huilen || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4
huilen, schreien grijnzen: grinze (Gennep), schreeuwen: schrawe (Gennep) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: kort  hŭŭs (Gennep), hut: høt (Gennep), kot: kōͅt (Gennep) huis [SGV (1914)] || hut, huis, woning || woning, keuterij III-2-1
huishouden huishoud: hyshalt (Gennep), hyshālt (Gennep), huishouden: hŭŭshaalde (Gennep), hyshāldə (Gennep) huishouden [SGV (1914)] || huishouden, huishouding III-2-1
huisjesslak huisjesslak: WLD kinderen namen zon slakke-huisje en zongen dan: sl?k, sl?k, kóm m?r ØØt dn duuvel zØØpt ów room\\n ØØt  hūūskəs-slèk (Gennep) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus huisklut: huusklut (Gennep), huusklöt (Gennep), huismus: huusmus (Gennep), kloerts: kloerts (Gennep), klut: klut (Gennep, ... ), klöt (Gennep), cf huisklut  klut (Gennep), kluts: klöts (Gennep), korenpik: kòòrepik (Gennep), mus: mus (Gennep), mŭs (Gennep), mŭsse (Gennep) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus || musch [SGV (1914)] || musschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vlie.g (Gennep), vlīēg (Gennep, ... ) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] III-4-2
huisvuil vuilnis: vuilnis (Gennep) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide bleek: bleek (Gennep), bleͅi̯k (Gennep), groes: grūs (Gennep) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7