34629 |
schokken |
slaan:
slǭn (L164p Gennep)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders optrekken:
de schouwers ŏŏptrèkke (L164p Gennep),
schouwers optrekke (L164p Gennep)
|
schokschouderen [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20649 |
schol |
schol:
WLD
schòl (L164p Gennep)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
rui:
rööj (L164p Gennep),
rø͂ͅj (L164p Gennep, ...
L164p Gennep),
rööje is in het noordlimburgs op-en-neer of heen-en-weer gaan
rööj (L164p Gennep),
schommel:
De schoemels zien dr wèr óp de kèrmes.
schoemel (L164p Gennep),
rööje is in het noordlimburgs op-en-neer of heen-en-weer gaan
schoemel (L164p Gennep)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || schommel [SGV (1914)], [SND (2006)] || Schommel bestaande uit een dik touw, waarvan de uiteinden aan een boomtak zijn bevestigd, met een jutezak in de lus. || Schommel, dikke vrouw die zich schommelend voortbeweegt.
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
ruien:
rø͂ͅjə (L164p Gennep),
Pas óp, as ge nog èkkes rööjt óp dèn tak, brèkt ie af.
rööje (L164p Gennep),
schommelen:
schoemele (L164p Gennep)
|
Schommelen. || Schommelen; waggelen; zoeken (de zaak overhoop halend). || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
sxoͅl (L164p Gennep)
|
school [RND]
III-3-1
|
21427 |
schoolhoofd |
hoofd:
hoofd (L164p Gennep)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
sxolkindər (L164p Gennep)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
21366 |
schoolopziener |
schoolopziener:
schŏlŏŏpziener (L164p Gennep)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
proper:
proper (L164p Gennep)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)]
III-2-1
|