e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneuzen blutsen: bleutse (Hoeselt), bleutzen (Hoeselt), bløtsən (Hoeselt) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knibbelen mikado: mikado (Hoeselt) het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)] III-3-2
knie knie: kni: (Hoeselt) knie [RND] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knibānt (Hoeselt), knībānt (Hoeselt) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knielbankje bankje: bèngske (Hoeselt) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Hoeselt), knielə (Hoeselt) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kniezen treuren: trûre (Hoeselt) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4
knijpen pitsen: pitse (Hoeselt) Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2
knikker huif: huif (Hoeselt), huive (Hoeselt), Ook: sjiethuif.  huif (Hoeselt), pag. 1: Ze spèlde met de huive.  huive (Hoeselt), klitshuif: voor een gladde ronde knikker  klitshuif (Hoeselt), marbol: , /  marbol (Hoeselt), schiethuif: , /  sjiethuivë (Hoeselt), Sub huif: ook sjiethuif.  sjiethuif (Hoeselt), voor een gladde ronde knikker  schiethuif (Hoeselt), Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].  sjiethuif (Hoeselt), Zjë hot glôzë huivë en potjèddë: Je had glazen knikkers en potaarden.  sjiethuivë (Hoeselt) / [SND (2006)] || knikker [SND (1991)] || Knikker. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] || Knikkers [mv.]. || Knikkers. III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kùlke (Hoeselt, ... ), kùlkë (Hoeselt), Sub kùlke roezele: Bij slangsjietë moes zjë probjièrrë oer huif èn hët kùlkë të sjietë: Bij het slangschieten moest je trachten je knikker in het kuiltje te schieten.  kùlkë (Hoeselt) [Knikkerkuiltje]. || het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] || Kuiltje [bij het slang knikkeren]. || Kuiltje [in het knikkerspel]. III-3-2