19926 |
keffen |
keffen:
keffen (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen,
L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] || keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
hɛ w^ørd nəmi gək^ø.gəlt (L414p Houthalen),
hɛ w^ørt nəmi gək^ø.gəlt (L414p Houthalen),
keugele (L414p Houthalen)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
keugels (L414p Houthalen)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
keller:
keͅlər (L414p Houthalen),
kølər (L414p Houthalen)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelk (L414p Houthalen),
ən keͅlk (L414p Houthalen)
|
De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] || Een kelk. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
23545 |
kelkdoekje |
doekje:
deukske (L414p Houthalen)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21283 |
kerel |
kadee:
is ne roe kadee (L414p Houthalen),
kerel:
kejrəl (L414p Houthalen),
kerel (L414p Houthalen),
ki.ərəl (L414p Houthalen),
mens:
fŭlle minsch (L414p Houthalen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || een kerel [ZND B1 (1940sq)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
binnenstebuiten draaien:
benǝstǝbǫwtǝ driǝn (L414p Houthalen),
draaien:
drɛ̄ ̝ǝn (L414p Houthalen),
keren:
kērǝ (L414p Houthalen),
omdraaien:
ømdręjǝ (L414p Houthalen),
omsmijten:
ømsmę̄.tǝ (L414p Houthalen)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
I-1, II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
keͅrək (L414p Houthalen),
kêrk (L414p Houthalen),
ən huX keͅrk (L414p Houthalen)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || Een hoge kerk. [ZND A2 (1940sq)] || Een kerk. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
23530 |
kerkboek |
kerkboek:
kerkbok (L414p Houthalen)
|
Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|