e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keffen keffen: keffen (Houthalen, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] || keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: hɛ w^ørd nəmi gək^ø.gəlt (Houthalen), hɛ w^ørt nəmi gək^ø.gəlt (Houthalen), keugele (Houthalen) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: keugels (Houthalen) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder keller: keͅlər (Houthalen), kølər (Houthalen) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
kelk kelk: kelk (Houthalen), ən keͅlk (Houthalen) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] || Een kelk. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
kelkdoekje doekje: deukske (Houthalen) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kerel kadee: is ne roe kadee (Houthalen), kerel: kejrəl (Houthalen), kerel (Houthalen), ki.ərəl (Houthalen), mens: fŭlle minsch (Houthalen) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || een kerel [ZND B1 (1940sq)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren binnenstebuiten draaien: benǝstǝbǫwtǝ driǝn (Houthalen), draaien: drɛ̄ ̝ǝn (Houthalen), keren: kērǝ (Houthalen), omdraaien: ømdręjǝ (Houthalen), omsmijten: ømsmę̄.tǝ (Houthalen) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerk kerk: keͅrək (Houthalen), kêrk (Houthalen), ən huX keͅrk (Houthalen) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || Een hoge kerk. [ZND A2 (1940sq)] || Een kerk. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
kerkboek kerkboek: kerkbok (Houthalen) Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)] III-3-3