21880 |
opbrengst |
winst:
winst (K317p Leopoldsburg)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
opiejən schèùvə (K317p Leopoldsburg)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21548 |
openbare verkoop |
koopdag:
koopdag (K317p Leopoldsburg),
openbare verkoop:
openbare verkoop (K317p Leopoldsburg)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)] || Hoe heet een openbare verkoping bij opbod? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
grote baan:
grote baan (K317p Leopoldsburg)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18163 |
opereren |
opereren:
opərérə (K317p Leopoldsburg)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgooien (K317p Leopoldsburg)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
opstoken (K317p Leopoldsburg)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
uitscheiden (K317p Leopoldsburg)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaren.
oͅpklēͅrə (K317p Leopoldsburg)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
opletten:
letten op (K317p Leopoldsburg)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|