e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

Gevonden: 3406

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterschijf schijf: šīf (Maasbracht) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste achtelste: èchelste (Maasbracht), échelste (Maasbracht), achterste: èchterste (Maasbracht), achterwerk: achterwerk (Maasbracht), gat: gaat (Maasbracht), kont: kondj (Maasbracht), kôntj (Maasbracht), vot: vot (Maasbracht) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)] III-1-1
achterste keerstrook bovenste voordel: bǭvǝ(n)stǝ [voordel] (Maasbracht) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achterwand achterbred: axtǝrbrɛǝt (Maasbracht), achterste bred: ɛgǝlstǝ brē̜t (Maasbracht), bred: brē̜t (Maasbracht), zitbred: zitbrēt (Maasbracht) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk aarslok: Gemeen scheldwoord.  aarslaok (Maasbracht), bats: batsj (Maasbracht), batterij: batterij (Maasbracht), billen: bille (Maasbracht), brits: Kinderen.  brits (Maasbracht), kont: kontj (Maasbracht) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)]Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
adamsappel adamsappel: adamsappel (Maasbracht) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adem adem: oam (Maasbracht), asem: oasem (Maasbracht) adem [SGV (1914)] III-1-1
ademen adem scheppen: oam schùppe (Maasbracht), ademen: oame (Maasbracht), ademhalen: aom haole (Maasbracht) ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
ader ader: aor (Maasbracht), oar (Maasbracht), oare (Maasbracht) ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)] III-1-1
admiraalsvlinder roevogel: roevogel (Maasbracht) admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)] III-4-2