31585 |
achterschijf |
schijf:
šīf (L377p Maasbracht)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achtelste:
èchelste (L377p Maasbracht),
échelste (L377p Maasbracht),
achterste:
èchterste (L377p Maasbracht),
achterwerk:
achterwerk (L377p Maasbracht),
gat:
gaat (L377p Maasbracht),
kont:
kondj (L377p Maasbracht),
kôntj (L377p Maasbracht),
vot:
vot (L377p Maasbracht)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
32741 |
achterste keerstrook |
bovenste voordel:
bǭvǝ(n)stǝ [voordel] (L377p Maasbracht)
|
De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5]
I-1
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrɛǝt (L377p Maasbracht),
achterste bred:
ɛgǝlstǝ brē̜t (L377p Maasbracht),
bred:
brē̜t (L377p Maasbracht),
zitbred:
zitbrēt (L377p Maasbracht)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
aarslok:
Gemeen scheldwoord.
aarslaok (L377p Maasbracht),
bats:
batsj (L377p Maasbracht),
batterij:
batterij (L377p Maasbracht),
billen:
bille (L377p Maasbracht),
brits:
Kinderen.
brits (L377p Maasbracht),
kont:
kontj (L377p Maasbracht)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (L377p Maasbracht)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
oam (L377p Maasbracht),
asem:
oasem (L377p Maasbracht)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
adem scheppen:
oam schùppe (L377p Maasbracht),
ademen:
oame (L377p Maasbracht),
ademhalen:
aom haole (L377p Maasbracht)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L377p Maasbracht),
oar (L377p Maasbracht),
oare (L377p Maasbracht)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24464 |
admiraalsvlinder |
roevogel:
roevogel (L377p Maasbracht)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|