e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
openpersen openpersen: ōpǝpērsǝ (Maastricht) De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186] II-7
opereren opereren: opereere (Maastricht), operere (Maastricht, ... ), opəreerə (Maastricht), snijden: snijjə (Maastricht) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
opgebaard zijn op schoof liggen: op sjouf ligge (Maastricht) een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] III-2-2
opgeblazen van lijf een pens wie een bierton: een pens wie un beerton (Maastricht) opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
opgelegd houtsnijwerk sierwerk: sērwęrǝk (Maastricht) Beeldhouwwerk dat vooraf gesneden wordt en daarna op het meubel gelijmd wordt. [N 56, 104] II-12
opgezette zak opgestikte tas: opgestikde tes (Maastricht) een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)] III-1-3
opgooien (tossen) kop of munt gooien: kop of muint goeje (Maastricht), kop of munt opgooien: kop of muint opgoejen (Maastricht), opgooien: oͅpgūjə (Maastricht), tossen: toͅsjə (Maastricht) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] || Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
ophanger lus: b.v. de - (of ströp) van mne jas is kapot.  lös (Maastricht), strop: ströp (Maastricht), strøp (Maastricht), strø̜p (Maastricht), stropje: strö:pke (Maastricht), trens: Van Dale: trens!, 3. lus of oogje van garen om een haakje in vast te haken.  trins (Maastricht) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] || Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] || lus: oogvormig gedraaid touw, lint || trens: lus of oogje II-7, III-1-3
ophitsen opdraaien: opdrèje (Maastricht, ... ), ophitsen: ophitse (Maastricht, ... ), ophitsə (Maastricht), opstangen: opstange (Maastricht), opstoken: opsteujkə (Maastricht), opsteuke (Maastricht, ... ), opsteukə (Maastricht), òpsteukə (Maastricht), òpstēūkə (Maastricht), Zo wordt het ook genoemd.  opsteuke (Maastricht), opzetten: opzètte (Maastricht), stoken: steuke (Maastricht), steukə (Maastricht) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] || ophitsen || ophitsen, opstoken || opstoken, heimelijk aanporren, ophitsen III-1-4
ophouden met het werk ophouden: ophawwe (Maastricht, ... ), stoppen: stoppe (Maastricht, ... ), uitscheiden: oet sjeije (Maastricht), oetscheije (Maastricht), oetsjeije (Maastricht, ... ), oetsjeijə (Maastricht, ... ), oetsjeië (Maastricht), oetsjējjə (Maastricht), oetsjijjə (Maastricht), ōētsjeijə (Maastricht) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4