e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoorden voor het schaap lem, lem, lem: lɛm, lɛm, lɛm (Maastricht), poerr, poerr: purr, purr (Maastricht), schaap: šǭp (Maastricht) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen helop get zeggen: hēl op gèt zēkkə (Maastricht), keken: keeke (Maastricht), keke (Maastricht, ... ), roepen: roopə (Maastricht), rope (Maastricht, ... ), ropə (Maastricht), rōōpə (Maastricht), rōpə (Maastricht), schreeuwen: schriewe (Maastricht), sjriewe (Maastricht, ... ), sjriewen (Maastricht), sjriewə (Maastricht), sjrĭĕwə (Maastricht) op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [ZND m] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1
roepen van de hengst naar de aankomende merrie giechelen: gixǝlǝ (Maastricht) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roeper afroeper: aofroper (Maastricht), afslager: aofslager (Maastricht), oproeper: opreuper (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  òpreuper (Maastricht), uitroeper: (= uitroeper).  oetroper (Maastricht) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] || bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)] III-3-1
roeping roeping: rooping (Maastricht, ... ) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roepwoord voor de geit geit: gęi̯t (Maastricht), met, met: mɛt, mɛt (Maastricht) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit geitje: gęi̯tšǝ (Maastricht), jong geitje: jōŋk gęi̯tšǝ (Maastricht) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roepwoord voor de stier mennes: mɛnǝs (Maastricht) [N 3A, 13] I-11
roeren roeren: reure (Maastricht), reŭre (Maastricht), roeren (Maastricht) Het beslag na het beslaan roerend vermengen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''beslaan''. [N 35, 37; monogr.] || In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)] II-2, III-2-3
roerkuip roerkuip: roerkuip (Maastricht), rø̄rkūp (Maastricht) De kuip waarin het beslag geroerd wordt. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''beslagkuip'', beslaan'' en ''roeren''. [N 35, 28; monogr.] II-2