18817 |
genoegen (doen) |
content:
content (Q095p Maastricht),
kontent (Q095p Maastricht),
koontént (Q095p Maastricht),
contentement (fr.):
kóntentemint (Q095p Maastricht),
contentheid:
kontent hijt (Q095p Maastricht),
contentigheid:
koontentigheid (Q095p Maastricht),
kòntèntəchheit (Q095p Maastricht),
kóntentigheid (Q095p Maastricht),
genoegdoening:
genógdoening (Q095p Maastricht),
goesting:
gósting (Q095p Maastricht),
plezier:
plezeer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
pləzeer (Q095p Maastricht),
tevreden:
tevreije (Q095p Maastricht),
təvrijjə (Q095p Maastricht)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachthof:
pāxhōf (Q095p Maastricht),
winning:
weneŋ (Q095p Maastricht)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
20408 |
gepensioneerd (zijn) |
gepensioneerd:
gepensjeneerd (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
gepensioneerd
III-2-2
|
17560 |
geraamte |
geraamsel:
chərēmsəl (Q095p Maastricht),
geraemsel (Q095p Maastricht),
gereemsel (Q095p Maastricht),
gəre:msəl (Q095p Maastricht),
gərēmsəl (Q095p Maastricht),
geraamte:
geraomte (Q095p Maastricht)
|
een geraamte [ZND 01u (1924)] || geraamte [N 10a (1961)], [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
af:
aof (Q095p Maastricht),
gereed:
gereid (Q095p Maastricht),
klaar:
klaor (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
klaargekomen:
klaor gekaome (Q095p Maastricht),
vaardig:
ve:rdeͅx (Q095p Maastricht),
veerdich (Q095p Maastricht),
veerdig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
veerdəch (Q095p Maastricht)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] || klaar [ZND 01 (1922)], [ZND m] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
25468 |
gereedschap waarmee men de darmen schoonmaakt |
plankje:
plɛŋkskǝ (Q095p Maastricht)
|
Behalve de voorafgenoemde gereedschappen ''mes'', ''lepel'', ''balein'' en ''(haar)speld'' (zie de desbetreffende lemmata) gebruikt men nog verschillende andere middelen om de darmen schoon te maken. In ieder geval moeten de voorwerpen bot zijn, omdat een scherp gereedschap de darm gemakkelijk zal beschadigen. [N 28, 118]
II-1
|
25591 |
gereedschap waarmee men invet |
borstel:
bø̄rstǝl (Q095p Maastricht),
lapje:
lɛpkǝ (Q095p Maastricht),
spons:
spōns (Q095p Maastricht)
|
De borstel, lap, vod enz. waarmee olie, vet, boter enz. op bakblik, bakplaat e.d. worden aangebracht. [N 29, 38b]
II-1
|
29055 |
geren |
geren:
gērǝ (Q095p Maastricht),
gīrǝ (Q095p Maastricht)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
25066 |
gering aantal, een paar |
beetje:
e bitsje (Q095p Maastricht),
enkele:
inkələ (Q095p Maastricht),
koppel:
e koppel (Q095p Maastricht),
paar:
e paar (Q095p Maastricht),
paar (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
è paar (Q095p Maastricht),
ə pāār (Q095p Maastricht),
ə páár (Q095p Maastricht),
prutsje:
ə prutskə (Q095p Maastricht),
stots:
ənə stots (Q095p Maastricht),
weinig:
wieneg (Q095p Maastricht)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] || paar, stel van twee
III-4-4
|
21822 |
geroezemoes |
geroezemoes (zn.):
geroesemoes (Q095p Maastricht)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|