34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lem, lem, lem:
lɛm, lɛm, lɛm (Q095p Maastricht),
poerr, poerr:
purr, purr (Q095p Maastricht),
schaap:
šǭp (Q095p Maastricht)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
helop get zeggen:
hēl op gèt zēkkə (Q095p Maastricht),
keken:
keeke (Q095p Maastricht),
keke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
roepen:
roopə (Q095p Maastricht),
rope (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
ropə (Q095p Maastricht),
rōōpə (Q095p Maastricht),
rōpə (Q095p Maastricht),
schreeuwen:
schriewe (Q095p Maastricht),
sjriewe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjriewen (Q095p Maastricht),
sjriewə (Q095p Maastricht),
sjrĭĕwə (Q095p Maastricht)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [ZND m] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
giechelen:
gixǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
21652 |
roeper |
afroeper:
aofroper (Q095p Maastricht),
afslager:
aofslager (Q095p Maastricht),
oproeper:
opreuper (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
òpreuper (Q095p Maastricht),
uitroeper:
(= uitroeper).
oetroper (Q095p Maastricht)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] || bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
rooping (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gęi̯t (Q095p Maastricht),
met, met:
mɛt, mɛt (Q095p Maastricht)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
geitje:
gęi̯tšǝ (Q095p Maastricht),
jong geitje:
jōŋk gęi̯tšǝ (Q095p Maastricht)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
mennes:
mɛnǝs (Q095p Maastricht)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
20819 |
roeren |
roeren:
reure (Q095p Maastricht),
reŭre (Q095p Maastricht),
roeren (Q095p Maastricht)
|
Het beslag na het beslaan roerend vermengen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''beslaan''. [N 35, 37; monogr.] || In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)]
II-2, III-2-3
|
25729 |
roerkuip |
roerkuip:
roerkuip (Q095p Maastricht),
rø̄rkūp (Q095p Maastricht)
|
De kuip waarin het beslag geroerd wordt. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''beslagkuip'', beslaan'' en ''roeren''. [N 35, 28; monogr.]
II-2
|