e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trede, trapplank treedplank: trɛjplāŋk (Maastricht) De trapplank waarmee men de zwengel van een draaibank of slijpsteen met de voet in beweging zet. [N 33, 247] II-11
treeft treeftje: trēfkǝ (Maastricht) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7
trein trein: trein (Maastricht, ... ), tréén (Maastricht, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  t‧rèjn (Maastricht) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
trein kipkarren rampe: rāmp (Maastricht) Rij aaneengekoppelde, volgeladen wagons die over smalspoor wordt voortbewogen. De jongen die tot taak had de kettingen waarmee de wagons onderling waren verbonden, los of vast te maken werd in L 270 kettingjong (kęteŋjoŋ) en in L 299 remjong (rɛmjoŋ) genoemd.' [N 98, 50; monogr.] II-8
treiteren judassen: īēmand jūdasse (Maastricht), judasse (Maastricht), judassə (Maastricht), koeioneren: koejónere (Maastricht, ... ), kreiten: cf. VD s.v. "kreiten"(gew.) treiteren  kreite (Maastricht), kwellen: kwae:lə (Maastricht), pesten: peste (Maastricht, ... ), pestə (Maastricht), plagen: īēmand plaŏge (Maastricht), plaoge (Maastricht, ... ), plaogen (Maastricht), plaogə (Maastricht, ... ), tempteren: tamteere (Maastricht), temptere (Maastricht, ... ), temteerə (Maastricht), temtére (Maastricht), tèmtēērə (Maastricht), tokken: tōēkə (Maastricht), transeneren: īēmand transenĕĕre (Maastricht), transenere (Maastricht), trazjaken?: cf. fr. s.v. "tracasser"1  īēmand trazjāke (Maastricht), treiteren: īēmand trĕĕtere (Maastricht), treitere (Maastricht), tretere (Maastricht) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || koeieneren, plagen, treiteren, het leven zuur maken || kwellen [ZND 01 (1922)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || pesten, treiteren, judassen || plagen, kwelling, overlast, hinder aandoen || plagen, pesten, kwellen || plagen, treiteren || treiteren, sarren, vals plagen III-1-4
treiterkop achterbakse, een -: agtərbaksə (Maastricht), judas: judas (Maastricht), neetoor: niedoer (Maastricht), niedoor (Maastricht), nietdoer (Maastricht), pestkop: peskop (Maastricht), plaaggeest: plaochgèès (Maastricht), stiekemerd: stiekemerd (Maastricht), stiekəmərd (Maastricht), zwegeltjesstrooier: cf. Weijnen Etym. Wb. p. 249 s.v. "zwegel, sjweegel, zwengelke"= lucifer (limb.)  zweegelkesstruier (Maastricht) iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] || pestkop, judas, treiteraar III-1-4
trek, eetlust appetijt: appetiet (Maastricht, ... ), appetīēt (Maastricht, ... ), appətīēt (Maastricht, ... ), áppətīēt (Maastricht), ápətīēt (Maastricht), goesting: vlaamse invloed  goesting (Maastricht), zin: zîn (Maastricht) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekbank trekbank: tręk˱bāŋk (Maastricht) Houten of metalen bank waarop een harde ijzeren of stalen plaat is bevestigd waarin gaten met verschillende doorsnedes zijn aangebracht. Bij het draadtrekken wordt de gloeiende metaaldraad telkens door een nauwere opening getrokken totdat de vereiste doorsnede bereikt is. [N 33, 256] II-11
trekhaak kramp: kramp (Maastricht  [(mv krɛm)]  ) Soort van tang die wordt gebruikt bij het aanbrengen van de verhitte wielband rond de velg van een karwiel. De trekhaak bestaat doorgaans uit een metalen staaf van ongeveer 2 meter lengte waarvan één uiteinde plat is uitgesmeed en een weinig is omgebogen. Boven het gebogen uiteinde is een beweegbare haak aangebracht. Zie ook afb. 213. Bij het aanbrengen van de wielband wordt het gebogen uiteinde van de haak tegen de velg geplaatst, waarna de wielband met behulp van de haak rond het wiel getrokken wordt. [N 33, 277] II-11
trekhaken, -ogen schakels: schakels (Maastricht), trekhaken: trękhø̜̄k (Maastricht) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10