24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
žai̯ (Q089p Martenslinde)
|
duif, wijfje [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dil (Q089p Martenslinde),
duizelig:
dezelig (Q089p Martenslinde),
dēzəlich (Q089p Martenslinde),
hoofdvluchtig:
he:tflechtich (Q089p Martenslinde),
verduizeld:
verde:zəlt (Q089p Martenslinde),
verdezeld (Q089p Martenslinde),
zat:
so:t (Q089p Martenslinde)
|
duizelig [ZND 01 (1922)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
dorren:
da:rə (Q089p Martenslinde),
doren (Q089p Martenslinde),
dōrə (Q089p Martenslinde),
he hett dat niet doren doen (Q089p Martenslinde)
|
durven [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dīr (Q089p Martenslinde)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dawə (Q089p Martenslinde)
|
duwen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallichtje:
dwōͅlichšə (Q089p Martenslinde)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
terwarsbalken:
tǝrwi̯ǫ.s˱bá.lkǝ (Q089p Martenslinde)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
terwarsdrijven:
trwos dreven (Q089p Martenslinde),
tərwiez dre:və (Q089p Martenslinde),
tərwi̯oͅzdrēͅvə (Q089p Martenslinde),
vregelen:
vregele (Q089p Martenslinde)
|
dwarsdrijven [ZND 01 (1922)] || Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
terwarsdrijver:
wo: nən tərwiezdre:vər (Q089p Martenslinde),
wonne trwosdre:ver (Q089p Martenslinde),
vregelaar:
wonne vregeler (Q089p Martenslinde)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
18802 |
dwaze streek |
gekke kuren:
datsingeͅkəkīrə (Q089p Martenslinde),
kinderstreek:
dadesənkënərstr[i}ek (Q089p Martenslinde)
|
Dat is een kinderstreek, dat zijn zotte streken. [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|