20159 |
jongen |
jong:
jong (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo,
L217p Meerlo),
jōnk (L217p Meerlo),
jónk (L217p Meerlo)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vri-jjer (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
vrijer (L217p Meerlo)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)] || vrijer
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
anstonde (L217p Meerlo),
jong:
jong (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
scharkoekje:
scharkükske (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
benjamin, jongste || nakomertje
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
jut (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
jūdas (L217p Meerlo)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juf:
juf (L217p Meerlo),
juffrouw:
(als het onbekenden zijn).
juffrouw (L217p Meerlo)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
jukbeen:
jukbieën (L217p Meerlo)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
klieëd (L217p Meerlo)
|
kleed
III-1-3
|
28766 |
jute |
baalstof:
bālstof (L217p Meerlo)
|
Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.]
II-7
|