e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opgezette zak opgesneden maal: opgeneijde male (Meeuwen) een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)] III-1-3
opgooien (tossen) opgooien: opgooien (Meeuwen) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
ophanger oog: eug (Meeuwen), ophanger: ophanger (Meeuwen), ophaŋǝr (Meeuwen), dao is noch gèinen ophanger aan  ophanger (Meeuwen) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] || Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] II-7, III-1-3
ophitsen opstoken: opsty(3)̄kə (Meeuwen) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk ophouden: ophouden (Meeuwen), oͅphau̯wə (Meeuwen), uitscheiden: uitscheiden (Meeuwen), y(3)̄tsjeͅi̯ə (Meeuwen) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opletten op qui-vive staan: op kieviè staan (Meeuwen), opletten: letten op (Meeuwen), oͅpleͅtə (Meeuwen) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opdoen: gaelt opdô.n (Meeuwen), opdoen (Meeuwen) geld opdoen (opmaken) [RND] || op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)] III-3-1
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmākǝ (Meeuwen), vlechten: vlęxtǝ (Meeuwen) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnieuw wannen triēren: triē̜rǝ (Meeuwen) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper opper: ǫpǝr (Meeuwen) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3