19296 |
iemand hinderen |
koeioneren:
coujeneren (L364p Meeuwen),
ophouden:
oͅphau̯wə (L364p Meeuwen),
plagen:
plagen (L364p Meeuwen),
verhinderen:
vərhenərə (L364p Meeuwen),
verletten:
verletten (L364p Meeuwen)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wacht aanzeggen (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
manen:
manen (L364p Meeuwen),
vermanen:
vermanen (L364p Meeuwen),
verwijten:
vərwitə (L364p Meeuwen)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
treiteren:
traiteren (L364p Meeuwen),
trèteren (L364p Meeuwen)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kivə (L364p Meeuwen),
kĭĕvə (L364p Meeuwen),
muuder zal kieven (L364p Meeuwen),
uitbazuinen:
uitbazuinen (L364p Meeuwen)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)] || moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)] || uitvaren tegen
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
bestieten (L364p Meeuwen),
bəstitə (L364p Meeuwen),
hevelen:
hīēvələ (L364p Meeuwen),
ophemelen:
oͅphēͅmələ (L364p Meeuwen)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)] || ophemelen, prijzen
III-1-4
|
19089 |
iemand uitschelden |
lelijk doen:
op eene lielekdoon (L364p Meeuwen),
sakkeren:
op eene soekkerren (L364p Meeuwen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
volhouden:
volhouden (L364p Meeuwen)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
betijen:
betijen (L364p Meeuwen),
bətijə (L364p Meeuwen),
gewaren:
gewaren (L364p Meeuwen),
gewhren (du.):
geweiren (L364p Meeuwen)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
nieen (L364p Meeuwen)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|