e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivenhok duivenhok: duvǝ(n)hǫk (Montfort), duivenspijker: doevespieker (Montfort), duvǝspikǝr (Montfort) (duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif duif: doef (Montfort), wijfje: wiefkə (Montfort), zij: zie (Montfort), ziĕ: (Montfort) duif, wijfje || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig dol: (zôê wûûrste) dul (Montfort), dul inne kop (Montfort), dulle (Montfort), du‧l (Montfort), duizelig: (zôê wûûrste) duu‧zeleg (Montfort), duuzelig (Montfort), duuzəlig (Montfort), duu‧selich (Montfort), duzelig (Montfort, ... ), locht: lóchte (Montfort), verduizeld: verduuseljt zeen (Montfort) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] || Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)] III-1-2
duizeling, duizeligheid dolheid: dulheid (Montfort) duizeligheid [DC 60 (1985)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: Veldeke  doezendjpaot (Montfort) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
duizendschoon jonkertje: -  junkerkes (Montfort), eigen spelling  jünkərkə (Montfort) duizendschoon (Dianthus barbatus L.) [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-2-1
dulden luchten: luchten (Montfort), lugtə (Montfort), uitstaan: oetstaon (Montfort) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
dunne melk watermelk: wātǝrmɛlk (Montfort) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
durfal frech-lap: ne vreklap (Montfort), kadee: kədee (Montfort), né kadeé (Montfort) heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] || iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4
durven durven: derve (Montfort), durve (Montfort) durven [SGV (1914)] III-1-4