e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoonvader schoonvader: schoenvader (Neeroeteren), sjōēnvaader (Neeroeteren) schoonvader [ZND 06 (1924)] III-2-2
schoonzoon schoonzoon: schoenzoen (Neeroeteren), sjōēnzōēn (Neeroeteren) schoonzoon [ZND 06 (1924)] III-2-2
schoonzuster schoonzuster: schoenzèster (Neeroeteren, ... ), zwegerse: zwīēgerse (Neeroeteren, ... ) schoonzuster [ZND 06 (1924)], [ZND 11 (1925)] III-2-2
schoorsteengarnituur schouwgarnituur: sjuiwgarnituur (Neeroeteren) schoorsteengarnituur III-2-1
schoot schoot: sjoet (Neeroeteren) Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)] III-1-1
schootsvel leren scholk: lère sjolk (Neeroeteren) schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop stamp: stamp (Neeroeteren) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)] III-1-2
schop om vlikken of heiturf te steken vlikkenschup: vlekǝšęp (Neeroeteren) Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.] II-4
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: āfdāk (Neeroeteren), karschop: karsxǫp (Neeroeteren), schop: šop (Neeroeteren), šǫp (Neeroeteren) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen lepsen: lipsen (Neeroeteren), mep geven: mep gaeven (Neeroeteren), schoppen: schoppen (Neeroeteren, ... ), šŏppe (Neeroeteren), wegschoppen (Neeroeteren), wegsjoepen (Neeroeteren), stampen: stampen (Neeroeteren), wegstampen (Neeroeteren, ... ) schoppen [ZND 06 (1924)] || stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2