20150 |
schoonvader |
schoonvader:
schoenvader (L368p Neeroeteren),
sjōēnvaader (L368p Neeroeteren)
|
schoonvader [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
schoenzoen (L368p Neeroeteren),
sjōēnzōēn (L368p Neeroeteren)
|
schoonzoon [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
schoenzèster (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
zwegerse:
zwīēgerse (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
schoonzuster [ZND 06 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19829 |
schoorsteengarnituur |
schouwgarnituur:
sjuiwgarnituur (L368p Neeroeteren)
|
schoorsteengarnituur
III-2-1
|
17648 |
schoot |
schoot:
sjoet (L368p Neeroeteren)
|
Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18331 |
schootsvel |
leren scholk:
lère sjolk (L368p Neeroeteren)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17962 |
schop |
stamp:
stamp (L368p Neeroeteren)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
vlikkenschup:
vlekǝšęp (L368p Neeroeteren)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L368p Neeroeteren),
karschop:
karsxǫp (L368p Neeroeteren),
schop:
šop (L368p Neeroeteren),
šǫp (L368p Neeroeteren)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
lepsen:
lipsen (L368p Neeroeteren),
mep geven:
mep gaeven (L368p Neeroeteren),
schoppen:
schoppen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
šŏppe (L368p Neeroeteren),
wegschoppen (L368p Neeroeteren),
wegsjoepen (L368p Neeroeteren),
stampen:
stampen (L368p Neeroeteren),
wegstampen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
schoppen [ZND 06 (1924)] || stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|