22371 |
schommel |
schommel:
schommel (L312p Neerpelt),
suur:
n suur (L312p Neerpelt),
suur (L312p Neerpelt),
ən sūər (L312p Neerpelt),
ən syər (L312p Neerpelt),
suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.
sy(3)̄r (L312p Neerpelt)
|
Een schommel (Fr. balancoire). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || Schommel. [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
/
sjokkelen (L312p Neerpelt),
suren:
/
suren (L312p Neerpelt)
|
/ [SND (2006)] || schommelen [SND (2006)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
de wichter zien no school (L312p Neerpelt),
də jøn zin no də sgoəl (L312p Neerpelt),
də kendər zin no sxoəl (L312p Neerpelt),
də kindər zin nə də sxol (L312p Neerpelt),
jung is onbeschofte taal
de jung zien no school (L312p Neerpelt)
|
de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolwichten:
sxo.lwɛxtər (L312p Neerpelt)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
27939 |
schoor |
strevel:
strevǝl (L312p Neerpelt),
strever:
strēvǝr (L312p Neerpelt)
|
Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
17648 |
schoot |
schoot:
sxuwǝt (L312p Neerpelt)
|
Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152]
II-7
|
18331 |
schootsvel |
sloop:
sloëp (L312p Neerpelt)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
aanhang:
ǭǝnhaŋk (L312p Neerpelt),
afdak:
āfdāk (L312p Neerpelt),
karkot:
kęrkoǝt (L312p Neerpelt),
karreschop:
kē̜ ̞.rǝsxǫp (L312p Neerpelt),
kē̜ ̞rǝsxǫp (L312p Neerpelt),
schop:
sxop (L312p Neerpelt),
sxǫp (L312p Neerpelt)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
schoepen (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
wɛgschopən (L312p Neerpelt),
stampen:
stampen (L312p Neerpelt),
wegstàmpən (L312p Neerpelt)
|
stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
schoppen (L312p Neerpelt),
schuppe (L312p Neerpelt),
schuppen (L312p Neerpelt),
schøppen (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
schüppen (L312p Neerpelt),
??
sXüpə (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|