e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schommel schommel: schommel (Neerpelt), suur: n suur (Neerpelt), suur (Neerpelt), ən sūər (Neerpelt), ən syər (Neerpelt), suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.  sy(3)̄r (Neerpelt) Een schommel (Fr. balancoire). [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || Schommel. [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)] III-3-2
schommelen schokkelen: /  sjokkelen (Neerpelt), suren: /  suren (Neerpelt) / [SND (2006)] || schommelen [SND (2006)] III-3-2
school school: de wichter zien no school (Neerpelt), də jøn zin no də sgoəl (Neerpelt), də kendər zin no sxoəl (Neerpelt), də kindər zin nə də sxol (Neerpelt), jung is onbeschofte taal  de jung zien no school (Neerpelt) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] III-3-1
schoolkinderen schoolwichten: sxo.lwɛxtər (Neerpelt) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoor strevel: strevǝl (Neerpelt), strever: strēvǝr (Neerpelt) Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d] II-9
schoot schoot: sxuwǝt (Neerpelt) Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] II-7
schootsvel sloop: sloëp (Neerpelt) schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop, afdak voor landbouwgereedschappen aanhang: ǭǝnhaŋk (Neerpelt), afdak: āfdāk (Neerpelt), karkot: kęrkoǝt (Neerpelt), karreschop: kē̜ ̞.rǝsxǫp (Neerpelt), kē̜ ̞rǝsxǫp (Neerpelt), schop: sxop (Neerpelt), sxǫp (Neerpelt) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen schoppen: schoepen (Neerpelt, ... ), wɛgschopən (Neerpelt), stampen: stampen (Neerpelt), wegstàmpən (Neerpelt) stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: schoppen (Neerpelt), schuppe (Neerpelt), schuppen (Neerpelt), schøppen (Neerpelt, ... ), schüppen (Neerpelt), ??  sXüpə (Neerpelt) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2