22655 |
drijftol |
kokkeral:
koekeral (Q020p Sittard),
kŭkeral (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kókkeral (Q020p Sittard),
Klemtoon op -ral.
kókkeral (Q020p Sittard),
verbastering van t Dutsje opsjrif : Kuck er all, baove op de kókkeral sjtóng n lachend gezichske dat alles zoug
kókkeral (Q020p Sittard),
kokkerel:
kokerel (Q020p Sittard),
vliegerd:
vleigert (Q020p Sittard)
|
/ [SND (2006)] || Drijf- of priktol. || drijftol [SGV (1914)] || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol. || Speeltol. [BN 03] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzandj (Q020p Sittard),
drĭĕfzànjt (Q020p Sittard),
moer:
#NAME?
moer (Q020p Sittard),
slond:
sjlónt (Q020p Sittard),
zomp:
zómp (Q020p Sittard)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkbak:
dręŋkbak (Q020p Sittard),
zuipbak:
zūp˱bak (Q020p Sittard)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
pul:
pöl (Q020p Sittard)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19726 |
drinkbus |
kuiltuit:
kūltø̜jt (Q020p Sittard [Maurits])
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
20499 |
drinken |
drinken:
drĕinke (Q020p Sittard),
drénke (Q020p Sittard),
drénkə (Q020p Sittard),
Drénk dat ?t dich gout deit: dat het je moge bekomen
drénke (Q020p Sittard),
lepelen:
Zie haue zich ?ne goue gelaepelt: zij hadden flink wat op
laepele (Q020p Sittard),
lepsen:
die prie lepsj zich get biejein: die hond drinkt veel en vaak ?t Sjöb te zeer doe mós get waater oppe sjtöb lepsje: Je doet veel stof opwaaien, sprenkel wat water erover, voordat je veegt Em gout lepsje: flink drinken
lɛpšə (Q020p Sittard),
lessen:
lesse (Q020p Sittard),
lusje (Q020p Sittard),
lèsjə (Q020p Sittard),
leuteren:
Kom, we leutere ós noch eine: kom, we nemen er nog een
leutere (Q020p Sittard),
nennen:
in kindertaal
ninne (Q020p Sittard),
omstoten:
omstoten Versjeie ómgesjtoote: flink gedronken
ómsjtoote (Q020p Sittard),
peren:
Veer kreege gout gèt te paere en laater kreege ver ze ouch noch éns gepaert: wij kregen veel te drinken en later ook nog een pak slaag
p‧ēͅrə (Q020p Sittard),
pitsen:
Veer hauen ós ?ne goue gepitsj: we hadden een behoorlijk pintje gedronken afzetten Hae kéns niks angestes wie de luu pitsje: hij is een afzetter Hae haet zich erch gepitsj: hij heeft zich hevig pijn gedaan
pitsje (Q020p Sittard),
smeren:
smeren Wae gout sjmeert, wae gout veert: bedoeld wordt hier in feite iemand gunstig voor zich willen stemmen, door hem op een of andere wijze voor zich in te nemen Eer den daach in de lóch waar is er ?m gesjmeert: voor het krieken van de dag was hij al verdwenen Die haet ze gout gesjmeert: die is goed van de tongriem gesneden
sjmeere (Q020p Sittard),
teuten:
Ze hauen ?m areigel getäöt: Ze hadden flink gedronken
täöte (Q020p Sittard),
treuten:
toeteren
träöte (Q020p Sittard),
zwamen:
walmen, dampen, roken slaan Veer hauen ?m gout gesjwaamp: wij hadden flink gedronken De mëstem sjwaamp, ?t geef raenge: de mestvaalt dampt, dat is een voorteken van regen Veer kreege ze gesjwaamp: wij krijgen rammel
sjwaame (Q020p Sittard),
zwegelen:
raadspel met lucifers om een rondje bluffen
sjwaegele (Q020p Sittard)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q020p Sittard)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
beker:
baeker (Q020p Sittard),
bierglas:
beijerglaas (Q020p Sittard),
bier werd geschonken in pot, deegel, sjöpke of pénjt (Z.d.)
b‧eͅi̯ərglā.s (Q020p Sittard),
degel:
degel (Q020p Sittard),
glas:
glaas (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
glās (Q020p Sittard)
|
bierglas || drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas || groot glas of pot
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
bierglas:
beierglaas (Q020p Sittard),
drinkglas:
drènkglaas (Q020p Sittard),
roemer:
reumer (Q020p Sittard),
schopje:
schupke (Q020p Sittard),
Gaef de vrou ?nen sjöpke en mich ?nen aue klaore:voor de vrouw een glaasje donker bier en voor mij een oude klare
sjöpke (Q020p Sittard),
wijnglas:
wienglaas (Q020p Sittard)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || klein drinkglas met steel en voet || roemer
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pǫu̯l (Q020p Sittard)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|