e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijftol kokkeral: koekeral (Sittard), kŭkeral (Sittard, ... ), kókkeral (Sittard), Klemtoon op -ral.  kókkeral (Sittard), verbastering van t Dutsje opsjrif : Kuck er all, baove op de kókkeral sjtóng n lachend gezichske dat alles zoug  kókkeral (Sittard), kokkerel: kokerel (Sittard), vliegerd: vleigert (Sittard) / [SND (2006)] || Drijf- of priktol. || drijftol [SGV (1914)] || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol. || Speeltol. [BN 03] || tol (speeltuig) [SGV (1914)] III-3-2
drijfzand drijfzand: driefzandj (Sittard), drĭĕfzànjt (Sittard), moer: #NAME?  moer (Sittard), slond: sjlónt (Sittard), zomp: zómp (Sittard) drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
drinkbak voor de kippen drinkbak: dręŋkbak (Sittard), zuipbak: zūp˱bak (Sittard) De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c] I-6
drinkbeker pul: pöl (Sittard) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
drinkbus kuiltuit: kūltø̜jt (Sittard [Maurits]) De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.] II-5
drinken drinken: drĕinke (Sittard), drénke (Sittard), drénkə (Sittard), Drénk dat ?t dich gout deit: dat het je moge bekomen  drénke (Sittard), lepelen: Zie haue zich ?ne goue gelaepelt: zij hadden flink wat op  laepele (Sittard), lepsen: die prie lepsj zich get biejein: die hond drinkt veel en vaak ?t Sjöb te zeer doe mós get waater oppe sjtöb lepsje: Je doet veel stof opwaaien, sprenkel wat water erover, voordat je veegt Em gout lepsje: flink drinken  lɛpšə (Sittard), lessen: lesse (Sittard), lusje (Sittard), lèsjə (Sittard), leuteren: Kom, we leutere ós noch eine: kom, we nemen er nog een  leutere (Sittard), nennen: in kindertaal  ninne (Sittard), omstoten: omstoten Versjeie ómgesjtoote: flink gedronken  ómsjtoote (Sittard), peren: Veer kreege gout gèt te paere en laater kreege ver ze ouch noch éns gepaert: wij kregen veel te drinken en later ook nog een pak slaag  p‧ēͅrə (Sittard), pitsen: Veer hauen ós ?ne goue gepitsj: we hadden een behoorlijk pintje gedronken afzetten Hae kéns niks angestes wie de luu pitsje: hij is een afzetter Hae haet zich erch gepitsj: hij heeft zich hevig pijn gedaan  pitsje (Sittard), smeren: smeren Wae gout sjmeert, wae gout veert: bedoeld wordt hier in feite iemand gunstig voor zich willen stemmen, door hem op een of andere wijze voor zich in te nemen Eer den daach in de lóch waar is er ?m gesjmeert: voor het krieken van de dag was hij al verdwenen Die haet ze gout gesjmeert: die is goed van de tongriem gesneden  sjmeere (Sittard), teuten: Ze hauen ?m areigel getäöt: Ze hadden flink gedronken  täöte (Sittard), treuten: toeteren  träöte (Sittard), zwamen: walmen, dampen, roken slaan Veer hauen ?m gout gesjwaamp: wij hadden flink gedronken De mëstem sjwaamp, ?t geef raenge: de mestvaalt dampt, dat is een voorteken van regen Veer kreege ze gesjwaamp: wij krijgen rammel  sjwaame (Sittard), zwegelen: raadspel met lucifers om een rondje bluffen  sjwaegele (Sittard) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinken bij de zeug zuiken: zūkǝ (Sittard) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas beker: baeker (Sittard), bierglas: beijerglaas (Sittard), bier werd geschonken in pot, deegel, sjöpke of pénjt (Z.d.)  b‧eͅi̯ərglā.s (Sittard), degel: degel (Sittard), glas: glaas (Sittard, ... ), glās (Sittard) bierglas || drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas || groot glas of pot III-2-1
drinkglas met voet bierglas: beierglaas (Sittard), drinkglas: drènkglaas (Sittard), roemer: reumer (Sittard), schopje: schupke (Sittard), Gaef de vrou ?nen sjöpke en mich ?nen aue klaore:voor de vrouw een glaasje donker bier en voor mij een oude klare  sjöpke (Sittard), wijnglas: wienglaas (Sittard) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || klein drinkglas met steel en voet || roemer III-2-1
drinkkuil in de wei poel: pǫu̯l (Sittard) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8