17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lochpiepe (Q020p Sittard),
lōchpiep (Q020p Sittard),
strots:
(strot)
sjtraots (Q020p Sittard)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25217 |
luchtx |
lucht:
lŭch (Q020p Sittard),
ook: uitspansel
⁄t lôch (Q020p Sittard),
ps. boven de oe staat nog een boogje; deze combinatieletter is niet te maken.
loecht (Q020p Sittard)
|
lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
zwegel:
sjwêgel (Q020p Sittard),
šwēͅgəl (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
volgens Pothast kwamen in 1832 de eerste lucifers naar Sittard, waar men zich tot dan toe moest behelpen met de alom gebruikelijke manier van vuurslaan
sjwaegel (Q020p Sittard)
|
lucifer [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
lui (Q020p Sittard),
vadsig:
fatsich (Q020p Sittard),
vuil:
voel (Q020p Sittard),
vōēl (Q020p Sittard)
|
lui || lui (traag) [SGV (1914)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luuj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
lyj (Q020p Sittard)
|
lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
krijsen:
kriesje (Q020p Sittard),
schreeuwen:
sjrieeve (Q020p Sittard)
|
krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
loewe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
douk (Q020p Sittard),
kindsdoek:
kensjdouk (Q020p Sittard),
kinsjdouk (Q020p Sittard),
pisdoek:
pisdouk (Q020p Sittard),
pisjdouk (Q020p Sittard),
windel:
winjel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18919 |
luieren |
faulenzen (du.):
voelènse (Q020p Sittard),
luieren:
luieren (Q020p Sittard),
schuren:
bargoens: zich de kloote sjoere = niets doen
sjoere (Q020p Sittard),
vuiliken:
voelikke (Q020p Sittard)
|
luieren || zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindjekorf:
kindschjekurf (Q020p Sittard),
kindskorf:
kenškø̜rǝf (Q020p Sittard),
kinsjkörf (Q020p Sittard)
|
korf; Welke verschillende namen voor verschillende korven kent uw dialect? Geeft u een zo volledig mogelijke opsomming [N 20 (zj)] || luiermand || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12, III-2-2
|