32564 |
vismand |
stolp:
stølp (L423p Stokkem),
viskorf:
vęskø̜rǝf (L423p Stokkem)
|
Een meestal uit grauwe wissen vervaardigde mand om verse vis in te bewaren en te vervoeren. [N 40, 95; N 40, 103; monogr.]
II-12
|
22646 |
vissen |
vissen:
vesshen (L423p Stokkem)
|
Visschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24427 |
vissen, ww. |
op zink vissen:
vissen met aas liggend op de bodem
op zènk (L423p Stokkem),
stulpen:
stölpe (L423p Stokkem)
|
stulpen, met de stulpmand vissen || vissen (ww. spec.)
III-4-2
|
32565 |
visvangmand |
fuik:
fūk (L423p Stokkem)
|
Gevlochten, fuikvormige mand waarmee vis, en dan met name paling, gevangen wordt. [N 40, 103]
II-12
|
30189 |
vitsen |
vlechten:
vlɛxtǝ (L423p Stokkem)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vlāj (L423p Stokkem)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
dekselvlaai:
vla met deksel (dekselvlaaj)
deksəlvlā.j (L423p Stokkem),
slof:
slof (L423p Stokkem),
toeslag:
verkleinwoord: toowsleijerke; meer gebruikelijk (= klein gebakje, vorm van halve cirkel, tussen bodem en deksel: vruchtenspijs.
towslāx (L423p Stokkem)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
leddertjesvlaai:
(vooral kindertaal).
lēͅi̯jərkəsvlā.j (L423p Stokkem)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spi.s (L423p Stokkem),
spêis (L423p Stokkem),
špi.s (L423p Stokkem)
|
spijs voor taart || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
flōͅms (L423p Stokkem),
vloams (L423p Stokkem)
|
vlaams [ZND 23 (1937)] || Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|