| 20532 |
dik worden |
stijven:
stieve (L318p Stramproy)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33903 |
dikke hakken |
dikke hak:
dekǝ hak (L318p Stramproy)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
| 24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dinsdig (L318p Stramproy)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
| 31706 |
dissel |
dissel:
desǝl (L318p Stramproy)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
| 20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy),
dochtər (L318p Stramproy),
maagdje:
mèègtje (L318p Stramproy),
meidje:
meedje (L318p Stramproy)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
| 29173 |
doekboom |
onderloper:
ondǝrlø̜̄jpǝr (L318p Stramproy),
onderloperd:
ondǝrlø̜̄jpǝrt (L318p Stramproy)
|
De waterpas geplaatste, om haar as beweegbare, houten rol of cilinder in het onderste gedeelte van het weefgetouw, om welke het geweven goed wordt gerold. [N 39, 32a]
II-7
|
| 22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
scheid:
Meer Royers.
sjeid (L318p Stramproy)
|
Buut.
III-3-2
|
| 24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hore (L318p Stramproy),
mannetje:
menke (L318p Stramproy)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
| 25855 |
donker bier |
donker bier:
dǫŋkǝr bēr (L318p Stramproy)
|
Bier dat gebrouwen is uit donkere mout. Volgens de invuller uit Q 99 had dit bier een alcoholpercentage van 3,5 procent. [N 35, 96; monogr.]
II-2
|
| 25021 |
donker, duisterx |
donker:
dònkel (L318p Stramproy),
dónkel (L318p Stramproy),
duister:
duuster (L318p Stramproy)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|