18199 |
openbroek met linten |
vrouwluiboks:
vrouwlubóks (L432p Susteren)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18163 |
opereren |
opereren:
operere (L432p Susteren),
ópəreerə (L432p Susteren)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde koffie:
#NAME?
opgewermde koffie (L432p Susteren)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
oͅpgūəjə (L432p Susteren)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pulletje:
pø̜lkǝ (L432p Susteren)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
opsjtöke (L432p Susteren),
òpsjtèùkə (L432p Susteren)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophaute (L432p Susteren),
uitscheiden:
oetsjeije (L432p Susteren),
ōētsjèjə (L432p Susteren)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
de lŭch kloart op (L432p Susteren)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34356 |
opleppen |
de fles geven:
dǝ flɛš gē̜vǝ (L432p Susteren)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
18811 |
opletten |
opletten:
léttə òp (L432p Susteren),
oplétte (L432p Susteren)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|