e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knecht, algemeen knecht: knęxt (Tessenderlo) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen nijpen: ne.pən (Tessenderlo), pitsen: pitse (Tessenderlo) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [ZND m] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitse (Tessenderlo) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneu heiknijper: haiknijpər (Tessenderlo) kneu [ZND 43 (1943)] III-4-1
kneuzen blutsen: blytsən (Tessenderlo), titsen: tutsen (Tessenderlo) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knie knie: kni (Tessenderlo, ... ), kni. (Tessenderlo, ... ), knie (Tessenderlo) knie [N 10b (1961)], [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knibant (Tessenderlo) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte vouw: de veiëf van t bieën (Tessenderlo), t veejef van t biejen (Tessenderlo), vijeven (Tessenderlo), vijjəve va me biejən (Tessenderlo) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
knielen knielen: kniele (Tessenderlo) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kniezen grommen: groemme (Tessenderlo), kniezen: kni.zən (Tessenderlo) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] || kniezen [ZND 01 (1922)] III-1-4