e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofd hoofd: huide (Thorn), huit (Thorn), hŭit (Thorn), kop: kop (Thorn, ... ), köp (Thorn) hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)] III-1-1
hoofd (spotnamen) hoofdje: hötje (Thorn), knikkerd: B.v. hae kreeg op ziene knikkert.  knikkert (Thorn), kuls: kuiles (Thorn) [N 10 (1961)] III-1-1
hoofd ventilator schachtventilator: [schacht]vɛntilātǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.] II-5
hoofdaltaar hoogaltaar: hoagaltaor (Thorn), hoeëgaltaor (Thorn) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdkaas geperste kop: gepeesjde kop (Thorn), hoofdvlees: huitvleis (Thorn, ... ) hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)] III-2-3
hoofdkussen hoofdkussen: hø͂ͅi̯tkøͅsə (Thorn) hoofdkussen [SGV (1914)] III-2-1
hoofdluis luis: loeës (Thorn), luus (Thorn), ’n loeës (Thorn) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdpijn koppijn: koppien (Thorn) hoofdpijn [DC 27 (1955)] III-1-2
hoofdstel hoofdsel: hø̜tsǝl (Thorn) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdwortel penwortel: ideosyncr.  penwortel (Thorn) De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)] III-4-3