21471 |
betalen |
betalen:
betalen (Q014p Urmond),
over de brug komen:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
euver de brōk kōmmen (Q014p Urmond)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21875 |
betaling |
betaling:
bətaling (Q014p Urmond)
|
de betaling voor bijv. geleverde goederen [paai] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
bəteutərt (Q014p Urmond),
sip:
sup (Q014p Urmond)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
trappeerən (Q014p Urmond)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de loch betrukt (Q014p Urmond),
⁄t betruk (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bjééjən (Q014p Urmond)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
b"gələ (Q014p Urmond)
|
Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
ring:
reͅŋk (Q014p Urmond)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (Q014p Urmond)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|
20180 |
bevallen |
een kindje krijgen:
ə kientjə kriegən (Q014p Urmond)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|