19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
de moos teg tat nit aontrèkke (Q091p Veldwezelt)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
knotsen:
kno(o)tse (Q091p Veldwezelt)
|
Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
ferme poten:
ferrem poete (Q091p Veldwezelt),
stempels:
ste.mpels (Q091p Veldwezelt)
|
Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bo(o)ke (Q091p Veldwezelt)
|
Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naomfies veere (Q091p Veldwezelt, ...
Q091p Veldwezelt),
mei:
ne mej stekke (Q091p Veldwezelt),
mei steken:
ne mej stekke (Q091p Veldwezelt)
|
feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)], [N 112 (2006)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
foulard (fr.):
ZND35,010b: Bij oude menschen, vrouwen.
flaar (Q091p Veldwezelt)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
ǭks (Q091p Veldwezelt)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
18212 |
aan flarden |
heel kapot:
hiel kepot (Q091p Veldwezelt)
|
Aan flarden (gezegd van kledingstukken, t.g.v. ongeluk e.d.) [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
hīgǝ (Q091p Veldwezelt),
ophogen:
ǫphygǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33193 |
aanaardhandploeg |
hoogploeg:
hīxplōx (Q091p Veldwezelt)
|
De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42]
I-5
|