19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L271p Venlo),
schop:
sxoͅp (L271p Venlo)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
afdingen:
ááfdingə (L271p Venlo),
afpingelen:
aafpingele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
pingelen:
pingele (L271p Venlo),
pingelen (L271p Venlo),
pingələ (L271p Venlo)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29049 |
afdunnen |
afdunnen:
āfdønǝ (L271p Venlo)
|
Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7
|
28613 |
afgejaagd volk |
afgejaagde zwerm:
āfgǝjāxdǝ zwɛrm (L271p Venlo),
jager:
ję̄gǝr (L271p Venlo)
|
Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.]
II-6
|
34247 |
afgeroomde melk |
ondermelk:
ondermelk (L271p Venlo),
taptemelk:
taptemelk (L271p Venlo),
vlotenmelk:
vlōtǝmɛlk (L271p Venlo)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
18381 |
afgesneden laars |
halve laars:
halve laarze (L271p Venlo)
|
laars, afgesneden ~ [vlaglaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgetrokken zeug:
āfxǝtrokǝ [zeug] (L271p Venlo)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
31719 |
afgezaagd kantstuk |
kantstuk:
kantstø̜k (L271p Venlo)
|
Het in de lengterichting afgezaagde, aan één zijde nog met schors bedekte zijdeel van een plank. Zie ook de lemmata ɛschaaldeelɛ en ɛwankantɛ.' [N 53, 29c; monogr.]
II-12
|
29035 |
afglanzen |
afglanzen:
āfglanzǝ (L271p Venlo)
|
Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a]
II-7
|
23965 |
afgunst |
afgunst:
aafguns (L271p Venlo)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|