28443 |
afstandblikje |
afstandsblikje:
āfstants˱blekskǝ (L271p Venlo)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
31979 |
aftekenen met behulp van een kruishout |
afschrijven:
āfsxrīvǝ (L271p Venlo)
|
Met behulp van het kruishout of het dubbel kruishout een stuk hout op breedte en/of dikte aftekenen, bijvoorbeeld wanneer dit geschaafd moet worden. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan die rand lopende lijn in het hout. [N 53, 197b-d; N G, 17c]
II-12
|
29030 |
aftekenen met krijt |
aftekenen:
āftęjkǝnǝ (L271p Venlo)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
31344 |
aftekenmal |
mal:
mal (L271p Venlo)
|
Kartonnen of houten voorbeeld waarnaar iets, bijvoorbeeld een profiel, gemaakt wordt. De aftekenmal kan dus dienen als geleider bij het afschrijven en/of controleren van het profiel van een werkstuk. [N 53, 196a]
II-12
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
plukken:
plø̜kǝ (L271p Venlo)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aaftroggele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
ààftroggələ (L271p Venlo),
afzetten:
aafzitte (L271p Venlo),
ààfzittə (L271p Venlo),
bietsen:
vgl. WBD III, 3.1: bietsen, Oss (L 099).
bietse (L271p Venlo)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] || troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
aftouwen:
āftǫu̯ǝ (L271p Venlo),
aftuigen:
āftȳgǝ (L271p Venlo)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruizelen:
ruuzele of ruzelen (L271p Venlo)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19701 |
afwas |
(de) schotelen:
sxotələ (L271p Venlo),
opwas:
opwas (L271p Venlo),
oͅpwas (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
afwas || het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
borstel:
börstel (L271p Venlo),
borsteltje:
börstelke (L271p Venlo)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|