25006 |
groots, wijds |
groots:
gruëts (L271p Venlo)
|
groots
III-4-4
|
25007 |
grootte |
grootte:
gruëtte (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
bestevader (L271p Venlo),
grootvader:
groëtvader (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
grōētvader (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
opa:
opa (L271p Venlo),
thans veel -; overgrootvader is "bestevader
opa (L271p Venlo)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
28722 |
grootwerker |
grootwerker:
gruǝtwęrkǝr (L271p Venlo)
|
Kleermaker die grote stukken maakt zoals colberts, jassen en mantels. [N 59, 197d; N 59, 194b]
II-7
|
25004 |
grootx |
groot:
groet (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
groët (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
grut (L271p Venlo),
gruət (L271p Venlo)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18530 |
grote binnenzak |
notaristas:
notaris tes (L271p Venlo)
|
een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33317 |
grote boerderij |
boerenhof:
burǝnhǭf (L271p Venlo),
halvert:
halvert (L271p Venlo
[(minstens 50 ha)]
)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
haup (L271p Venlo),
houp (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
hoop (aarde):
ennen houp aerd (L271p Venlo),
hopen (mv.):
huuip (L271p Venlo),
klomp (aarde):
ennen klomp aerd (L271p Venlo),
menigte:
minnigte (L271p Venlo),
zooi:
zooi (L271p Venlo)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoop aarde || hoopen (mv.) [SGV (1914)] || massa || menigte
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
bom:
bóm (L271p Venlo),
mazzerik:
maezerik (L271p Venlo),
(witte - marmeren knikker).
mêzerik (L271p Venlo),
voor een glanzende of witte knikker
mazzerik (L271p Venlo),
stuiter:
stuiter (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
Van Dale: stuiter, 1. die stuit; - 2. grote (marmeren) knikker, die, tegen iets aangestoten, terugspringt.
stuiter (L271p Venlo)
|
1. Stuiter. || 2. IJzeren knikker. || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Een grote knikker. [N R (1968)] || Stuiter. || Witte knikker.
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
grote lijster:
groëte liëster (L271p Venlo),
grôête liester (L271p Venlo),
lijster:
liester (L271p Venlo)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|