17946 |
met grote stappen lopen |
grote passen maken:
groète passe make (L271p Venlo),
spaden:
spaaje (L271p Venlo),
stappen:
stappe (L271p Venlo),
stevelen:
[zowel met grote stappen als op een sukkeldrafje, rk]
stiefele (L271p Venlo),
treden:
traeije (L271p Venlo),
traeje (L271p Venlo),
B.v. zulle we ens wat gaon traeje, of zulle we ós ens wat gaon vertraeje
traeje (L271p Venlo)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
knauwelen:
knauwelə (L271p Venlo),
peuzelen:
peuzelə (L271p Venlo)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
klepperen:
kleppere (L271p Venlo),
ratelen:
ratele (L271p Venlo)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (L271p Venlo)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vārǝ (L271p Venlo)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rii̯ǝ (L271p Venlo)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
sniejbel goeje (L271p Venlo),
sniəbal guəjə (L271p Venlo),
sniəbeͅl guəjə (L271p Venlo),
snībeͅl gūjə (L271p Venlo)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
een snoekduik maken:
ennə snōōkduik māākə (L271p Venlo),
rutschen (du.):
Vgl. roetsbaan.
roetsen (L271p Venlo),
vliegen:
vleege (L271p Venlo),
vlege (L271p Venlo)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] || vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19062 |
met tegenzin |
over hoog en laag:
euver hoëg en liëg (L271p Venlo),
tegen wil en dank:
têge wil en dank (L271p Venlo)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
biezen (L271p Venlo),
bijzig weer:
biezig waer (L271p Venlo),
buiig:
būūjich (L271p Venlo),
buiig weer:
buujig waer (L271p Venlo),
buitje:
un būūke (L271p Venlo),
het zijn buien:
’t zien buuje (L271p Venlo),
het zijn schoeren:
’t zien schoore (L271p Venlo),
miezeren:
mīēzərə (L271p Venlo),
schoeren:
schoore (L271p Venlo),
zeveren:
zeiveren (L271p Venlo)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|