e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met grote stappen lopen grote passen maken: groète passe make (Venlo), spaden: spaaje (Venlo), stappen: stappe (Venlo), stevelen: [zowel met grote stappen als op een sukkeldrafje, rk]  stiefele (Venlo), treden: traeije (Venlo), traeje (Venlo), B.v. zulle we ens wat gaon traeje, of zulle we ós ens wat gaon vertraeje  traeje (Venlo) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met kleine hapjes eten knauwelen: knauwelə (Venlo), peuzelen: peuzelə (Venlo) Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3
met kleppers rondlopen klepperen: kleppere (Venlo), ratelen: ratele (Venlo) Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)] III-3-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Venlo) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met paard en kar rijden varen: vārǝ (Venlo) [JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.] I-10
met paard en koets rijden, paardrijden rijden: rii̯ǝ (Venlo) Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.] I-10
met sneeuwballen gooien sneeuwballen gooien: sniejbel goeje (Venlo), sniəbal guəjə (Venlo), sniəbeͅl guəjə (Venlo), snībeͅl gūjə (Venlo) Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2
met snelheid over iets heen vliegen een snoekduik maken: ennə snōōkduik māākə (Venlo), rutschen (du.): Vgl. roetsbaan.  roetsen (Venlo), vliegen: vleege (Venlo), vlege (Venlo) Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] || vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)] III-1-2
met tegenzin over hoog en laag: euver hoëg en liëg (Venlo), tegen wil en dank: têge wil en dank (Venlo) tegen heug en meug [SGV (1914)] III-1-4
met tussenpozen regenen bijzen: biezen (Venlo), bijzig weer: biezig waer (Venlo), buiig: būūjich (Venlo), buiig weer: buujig waer (Venlo), buitje: un būūke (Venlo), het zijn buien: ’t zien buuje (Venlo), het zijn schoeren: ’t zien schoore (Venlo), miezeren: mīēzərə (Venlo), schoeren: schoore (Venlo), zeveren: zeiveren (Venlo) af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4