e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bibberen bibbelen: bibələ (Veulen) beven (bibberen) [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
bidden beden: bijə (Veulen) Bidden (in de kerk). [ZND B1 (1940sq)] III-3-3
bieden bieden: bijə (Veulen) bieden [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
bier poeliepalie: poeliepalie (Veulen) vloeibare drank m.n. bier III-2-3
bierpap bierpap: biērpáp (Veulen) pap, waaronder een scheut bier verwerkt is III-2-3
biggen werpen baggen: bagǝ (Veulen) Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12
biggenmand baggenkaar: bagǝkār (Veulen), bágǝkār (Veulen), baggenkorf: bagǝkø̜rf (Veulen) Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.] || Ronde of ovale mand om biggen in te vervoeren. In Neeritter (L 321) had de mand een doorsnee van 1 meter. Zie ook het lemma ɛbiggenmandɛ in wld I.12, pag. 39. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 20, 50; N 40, 102; monogr.] I-12, II-12
bij bij/bie: bix (Veulen) De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.] II-6
bijdehante vrouw; bijdehand handig: héndeg (Veulen) bijdehand, pienter, handig III-1-4
bijenkorf bijenkaar: bējǝkār (Veulen), bijenkorf: bējǝkø̜̄rǝf (Veulen) Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.] II-12