e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 1439
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klopper, garde kloprijsje: klopriēske (Veulen), rijsje: Van dunne geschilde berketakjes maakte men vroeger een bundeltje en dit gebruikte men dan als garde  riēske (Veulen) soort garde || voorloper van de moderne garde, klopper III-2-1
klucht klucht: kløX (Veulen) Een klucht. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
kluit aarde kluit: klø.u̯ǝt (Veulen) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluiven afkluiven: De böt áfkluuëve  áfkluuëve (Veulen) afkluiven III-2-3
knecht knecht: knøx (Veulen) een knecht [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
knie knie: knēj (Veulen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
knikker maai: eͅnə moͅj (Veulen) Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
knollen uittrekken repen: rēpǝ (Veulen) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolvoer, rapen (coll.) rapen: ruǫpǝ (Veulen) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knorrepot knaaierd: knaojerd (Veulen), mopperkont: mopperkoont (Veulen) brombeer, kankeraar etc. || mopperaar III-1-4