20838 |
flauw |
weps:
weps = zoeterig
wɛps (Q171p Vlijtingen)
|
flauw, smakeloos [RND]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
kwalijk worden:
koolək wjanne (Q171p Vlijtingen)
|
zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
koek:
korte u
kŭk (Q171p Vlijtingen)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22123 |
fluiten naar de duiven |
fluiten:
flêête (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmeer:
kwēkmē̜r (Q171p Vlijtingen),
veulensmeer:
viɛ.lǝsmē̜r (Q171p Vlijtingen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
baggelzoog:
bagǝlzu̯ox (Q171p Vlijtingen)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
24315 |
fret |
fret:
fret (Q171p Vlijtingen)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
fris:
fris (Q171p Vlijtingen),
killig:
killəg (Q171p Vlijtingen)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
froonsə (Q171p Vlijtingen)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
bleken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
bleiken (Q171p Vlijtingen)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|