e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vlodrop

Overzicht

Gevonden: 4029
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bal gehakt frikadel: frikkedel (Vlodrop) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
baldadig (persoon) wilde, een -: wille (Vlodrop) wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)] III-1-4
balkenbrij tuut: tuut (Vlodrop, ... ) balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balorig kopse, een -: kupsje (Vlodrop) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
band reep: ręjp (Vlodrop) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
banden banden: bɛŋ (Vlodrop) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet smeerlap: sjmeerlap (Vlodrop) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bang angstig: angstig (Vlodrop, ... ), bang: bang (Vlodrop) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik schijterd: sjietert (Vlodrop), schouwe, een -: sjoewe (Vlodrop), wezel: wesel (Vlodrop) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bank van lening leenbank: leenbank (Vlodrop) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1