24299 |
barbeel |
barbeel:
ideosyncr.
barbeel (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weeje (L386p Vlodrop)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvəs (L386p Vlodrop)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
buskuul (L386p Vlodrop)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
bazeliek (L386p Vlodrop)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19313 |
bazige vrouw |
oud wijf:
auwt wief (L386p Vlodrop)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L386p Vlodrop)
|
bed [RND]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
geniepige, een ~ (zn.):
gniepigge (L386p Vlodrop),
steken:
sjteike (L386p Vlodrop)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
stumperd:
sjtumpert (L386p Vlodrop)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
schorem:
sjorem (L386p Vlodrop)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|