e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raden van knikkers raden: Dit kun je doen met verschillende kinderen. Iedereen heeft drie knikkers en moet zelf weten hoeveel hij er daarvan in zijn hand pakt. Alle spelers leggen hun gesloten handen, met daarin de kinkkers, op tafel en er moet op toerbeurt worden geraden hoeveel knikkers de spelers samen in de handen hebben. Die het juiste aantal raadt, krijgt alle knikkers.  hentje raoje (Weert) Knobelen. Het raden van een aantal knikkers. III-3-2
radijs radijs: rediês (Weert) radijs I-7
radmaker radmaker: rātmē̜kǝr (Weert) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
rafel frandel: fraandjel (Weert), kwakels (mv.): Uitsl. mv.  kwaakele (Weert), rafel: rafel (Weert), rijfel (Weert) afhangende uitgerafelde draden en stroken || Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] || Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || rafel III-1-3
rafelen rafelen: de stof raafeltj (Weert), raafele (Weert), raofele (Weert), rāfǝlǝ (Weert), rimpselen: reimselen (Weert), uitrafelen: oetraafele (Weert), uitrimpselen: Geh. Weert. De uitspr. is ûtreumselen, en de eu verbeeld (sic) een klank tusschen eu en ue en niet dezelfde als in de woorden: riem of rumpsel (rimpel, plooiken) (XI, 69).  uitrumselen (Weert), NO: oetreumsele.  uitreumsele (Weert) aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || rafelen || uitrafelen || uitreefelen || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
ragebol ragebol: ragebol (Weert), spinnenjager: spenəjēgər (Weert), spenəjiəgər (Weert), spinnejaeger (Weert), (ragebol)  spinnejeeger (Weert) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || raagbol [SGV (1914)] || ragebol || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)] III-2-1
ragout van gebraden gevogelte ragout: regoe (Weert) Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)] III-2-3
rakelijzer haardenstek: hē̜rǝstɛk (Weert), vuurhaak: vø̜rhǭk (Weert) IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32] II-11
ramen lappen poetsen: poetsen (Weert), ramen doen: rame doon (Weert), ruiten wassen: rūtə wasə (Weert), wassen: wassen (Weert), zemen: zieeme (Weert) Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] || ramen zemen [DC 15 (1947)] III-2-1
rammelaar rammelaar: rammelaar (Weert), remmeltjer (Weert), rekel: ook: remmel  raekel (Weert) Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)] III-2-1, III-3-2