23080 |
raden van knikkers |
raden:
Dit kun je doen met verschillende kinderen. Iedereen heeft drie knikkers en moet zelf weten hoeveel hij er daarvan in zijn hand pakt. Alle spelers leggen hun gesloten handen, met daarin de kinkkers, op tafel en er moet op toerbeurt worden geraden hoeveel knikkers de spelers samen in de handen hebben. Die het juiste aantal raadt, krijgt alle knikkers.
hentje raoje (L289p Weert)
|
Knobelen. Het raden van een aantal knikkers.
III-3-2
|
33577 |
radijs |
radijs:
rediês (L289p Weert)
|
radijs
I-7
|
32189 |
radmaker |
radmaker:
rātmē̜kǝr (L289p Weert)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
frandel:
fraandjel (L289p Weert),
kwakels (mv.):
Uitsl. mv.
kwaakele (L289p Weert),
rafel:
rafel (L289p Weert),
rijfel (L289p Weert)
|
afhangende uitgerafelde draden en stroken || Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] || Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || rafel
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
de stof raafeltj (L289p Weert),
raafele (L289p Weert),
raofele (L289p Weert),
rāfǝlǝ (L289p Weert),
rimpselen:
reimselen (L289p Weert),
uitrafelen:
oetraafele (L289p Weert),
uitrimpselen:
Geh. Weert. De uitspr. is ûtreumselen, en de eu verbeeld (sic) een klank tusschen eu en ue en niet dezelfde als in de woorden: riem of rumpsel (rimpel, plooiken) (XI, 69).
uitrumselen (L289p Weert),
NO: oetreumsele.
uitreumsele (L289p Weert)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || rafelen || uitrafelen || uitreefelen || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
ragebol:
ragebol (L289p Weert),
spinnenjager:
spenəjēgər (L289p Weert),
spenəjiəgər (L289p Weert),
spinnejaeger (L289p Weert),
(ragebol)
spinnejeeger (L289p Weert)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || raagbol [SGV (1914)] || ragebol || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
20600 |
ragout van gebraden gevogelte |
ragout:
regoe (L289p Weert)
|
Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29548 |
rakelijzer |
haardenstek:
hē̜rǝstɛk (L289p Weert),
vuurhaak:
vø̜rhǭk (L289p Weert)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19433 |
ramen lappen |
poetsen:
poetsen (L289p Weert),
ramen doen:
rame doon (L289p Weert),
ruiten wassen:
rūtə wasə (L289p Weert),
wassen:
wassen (L289p Weert),
zemen:
zieeme (L289p Weert)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] || ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rammelaar (L289p Weert),
remmeltjer (L289p Weert),
rekel:
ook: remmel
raekel (L289p Weert)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|