e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keelgat strot: strot (Wellen) Keelgat (keelkoet, keelluik, strot). [N 109 (2001)] III-1-1
keelketting, keelriem halsriem: halsrī.m (Wellen) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keelpijn keelpijn: kiilpi.in (Wellen) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker hoofdpand: hø̜i̯pā.nt (Wellen), hoofdvoordel: hø̜i̯vi̯ø̄l (Wellen), hø̜i̯vi̯ōdǝl (Wellen) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: kɛfən (Wellen, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: du ju.ṇt nimij gəkiigəlt (Wellen), kègele (Wellen), spelen: du ju.ṇt nimij gəspi,ilt (Wellen) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: kègels (Wellen) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kalder (Wellen), kaldər (Wellen) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
keper keper: kęjǝpǝr (Wellen) Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.] II-9
kerel kadee: das enne roue kadee (Wellen), kadee (Wellen), kerel: kejāl (Wellen), kja:l (Wellen), kjal (Wellen), kjâ-l (Wellen, ... ) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND], [ZND 01 (1922)] III-3-1