e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtlek fuite: fwit (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) Luchtlekkage, met name in luchtkokers. [N 95, 224] II-5
luchtpijpen luchtpijpen: lochtpijpen (Zonhoven) Luchtpijpen (loospijpen). [N 109 (2001)] III-1-1
luchtslang flexibel: feksiǝbǝl (Zonhoven [Maurits]) Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491] II-5
luchtstroom trek: tręk (Zonhoven  [(Eisden)]   [Maurits]) Voor de luchtverversing van het ondergrondse gedeelte van een mijn is een ononderbroken luchtstroom noodzakelijk. Via de intrekkende schacht stroomt verse lucht de mijn in en via de uittrekkende schacht verlaat de gebruikte lucht de mijn (Driessen pag. 43). Lucht stroomt van de plaats met hogere druk naar de plaats met lagere druk. Volgens dit principe wordt de lucht ondergronds in beweging gebracht. Het drukverschil wordt door de hoofdventilator, die bovengronds is opgesteld, veroorzaakt. Hij kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval moet hij in verbinding staan met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans geeft men de voorkeur aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. Als voornaamste regel bij de luchtverversing geldt dat de verse luchtstroom direct tot op het diepste punt van de mijn of van de verschillende verdiepingen gebracht wordt en van daaruit in voldoende sterke stromen naar de afdelingen wordt geleid (Driessen pag. 44). [N 95, 211; monogr.; N 95, 210] II-5
luchtx lucht: loxt (Zonhoven, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  loͅxt (Zonhoven, ... ), ps. omgespeld volgens IPA.  loͅ‧xt (Zonhoven, ... ) lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] III-4-4
lucifer stekje: stekske (Zonhoven, ... ), stokje: støkskən (Zonhoven, ... ), stø͂ͅkskən (Zonhoven, ... ) lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] III-2-1
lui lui: leu. (Zonhoven), léú (Zonhoven), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  løij (Zonhoven), su lø̄ as er grut es (Zonhoven), tə lø̄ dat ər kikt (Zonhoven), vuil: vóó.ël (Zonhoven) lui || lui, onverschillig || lui, traag [ZND 01 (1922)] III-1-4
lui (lieden) lui: rijke lei (Zonhoven), B.v. koeplui.  løj (Zonhoven), mensen: de minsən zēə vandâg alləmoəl boətən op fē[i}lt ānt mä:ən (Zonhoven), də mesnə zeͅjə fandōch aləmōəl ent feͅlt ōnt mēͅn (Zonhoven), də minsə zēͅjə vandōch aləmōəl bōətən op tfēͅlt aən dmēͅən (Zonhoven), rēkə mensn (Zonhoven), rijke minsen (Zonhoven) De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || lui (lieden) [ZND 01 (1922)] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
luid schreien beuken: beuke (Zonhoven), brullen: brulle (Zonhoven), brullə (Zonhoven), grijnzen: ook materiaal znd 28, 53  greͅnsṇ (Zonhoven), schreeuwen: ook materiaal znd 28, 53  sxrīvə (Zonhoven), toeten: ook materiaal znd 28, 53  tutə (Zonhoven) luid schreien || luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] || luid wenen, bulken || luidkeels wenen III-1-4
luiden luiden: də kloͅk loͅwəjə (Zonhoven), louwe (Zonhoven), loͅjən (Zonhoven), luijen (Zonhoven) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] || Luiden. [ZND 01 (1922)] III-3-3