e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rafel bies: WNT: bies (II), 2) Aan kleedingstukken, ook aan schoenen. Een smal boordsel of opnaaisel, htzij voor de stevigheid of als versiersel. Van Dale: I. bies, 4) smal boordsel, opgenaaide reep op kledingstuk, m.n. op een broeknaad; - 5) smalle, rechte versieringslijn.  biəzen (Opoeteren), biezel: bîzzel (Valkenburg), vgl. WNT: bies (II), 2) Aan kleedingstukken, ook aan schoenen. Een smal boordsel of opnaaisel, htzij voor de stevigheid of als versiersel. Van Dale: I. bies, 4) smal boordsel, opgenaaide reep op kledingstuk, m.n. op een broeknaad; - 5) smalle, rechte versieringslijn.  bizzele (Klimmen), bommel: boemmel (Kerkrade), bommelen (Peer), bommeltje: bommelkens (Sint-Huibrechts-Lille), draad: dry(3)ə (Gutshoven), drøͅy (Neerpelt), Meer draden.  drùij (Mechelen), dreumel: dreemelen (Mechelen-aan-de-Maas), dreuimelen (Stokkem), dreumel (Meerlo, ... ), dreumels (Broekhuizen, ... ), dreumələ (Eisden), dRūməls (Meterik), drø̄mələ (Mechelen-aan-de-Maas), D.i. ook een scheldnaam voor de inwoners van Horst.  dreumel (Tienray), Dit is tevens de bijnaam van de inwoners van Horst (weefindustrie van vroeger).  dreumel (Horst), Ook scheldnaam voor Horst.  dreumels (Melderslo), Vroeger.  dreumels (Hout-Blerick), faggel: feggələn (Hasselt), fá.ggel (Zonhoven), [sic]  veͅgələ (Bree), femmel: B.v. Dao hungt enne femmel án ów klieëd.  femmel (Meerlo, ... ), flenter: flénder, flénter (Gennep), Van Dale: flenter, 1. kleine afgescheurde lap of reep; - 2. zeer dun plakje of schijfje.  flɛntərs (Gennep), floche (fr.): vgl. Kerkrade Wb. (p. 91-2): floes, 1. kwast, pluim; 2. pluis; floezetig, vol pluisjes, pluizerig. NB Van Dale (DN): Flausch, duffel <stof, jas>.  floeze (Waubach), foezel: foesələ (Vaals), foezzel (Kerkrade), fralie: fraailiën (Peer), frales (Kuringen), fralie⁄s (Kaulille), a = alpha; schwa = ook lang  frāəlis (Zolder), frandel: fraandjel (Weert), frandelen (Helchteren), franie: franiejs (Achel), franies (Heusden), frannies (Hamont), fraŋis (Neerpelt, ... ), franje: fraanjes (Maasbree), franjes (Achel, ... ), franjel: fra-njele (Beesel), fra-njels (Beesel), fra.ŋələ (Stokkem), fraainelen (Mechelen-aan-de-Maas), fraajelen (Neeroeteren), fraanele (Gruitrode, ... ), fraanjel (Lutterade, ... ), fraanjele (Baexem, ... ), fraanjelen (Bree, ... ), fraanjels (Bocholt, ... ), frainels (Hoepertingen), frajels (Ell), frajĕlle (Born), franelen (Helchteren), frangelen (Bocholt, ... ), franjele (Blerick), franjelen (Lanklaar), franjels (Hasselt, ... ), franjəls (Rotem), frannelle (Heythuysen), fran⁄əls (Dilsen), fraonnels (Houthalen), frāānjels (Hushoven), frāngels (Guigoven), fra͂ngelen (Waltwilder), fra͂ŋəls (Gutshoven), fronjelen (Hasselt), frānjǝl (Kesseleik, ... ), Bij een versleten broek: b.v. heer heet fraanjele aon zn brook.  fraanjele (Maastricht), e van bek  frangels (Montenaken), Franse ai  frain(g)əls (Waasmont (WBD)), g = machine  frangels (Lanaken), klemtoon op de aa  fraanels (Beringen), Soms gebruikt men ook wel dit woord, b.v. fraanjels naeve de bôter.  fraanjels (Venlo), fringel: frengelen (Halen), frengels (Landen (WBD), ... ), freͅŋəls (Landen (WBD)), fruingel (Sint-Truiden), fronjel: fräonzjel (Gronsveld), fronseltje: frounsekele (Zichen-Zussen-Bolder), gerafeld (volt. deelw.): geraofeld (Schimmert), kanjel: koanel (Genk), karrel: Van Dale: karrel, z. karl -> uitgehekelde hennep tot garen voor fijn touw en zeildoek; zulk garen  karrels (Heusden), karrəls (Koersel), karəln (Zonhoven), kerrels (Beringen, ... ), kettel: keddel (Diepenbeek), keddələn (Hasselt), kedələ (Bree), kettela (Koninksem), kettele (Wellen), kettelen (Halen, ... ), kettels (Gorsem, ... ), kettəls (Gutshoven, ... ), keͅttelen (Diepenbeek), keͅttels (Velm), keͅtəl (Niel-bij-St.-Truiden), keͅtəls (Alken, ... ), kéttellen (Grote-Spouwen), kéttels (Montenaken), kêttël (Tongeren), kętǝl (Hoepertingen), kɛttəls (Kerniel), kɛtəls (Hoepertingen), ae lang als in Engelse has  kaettəln (Diepenbeek), als t fel stuk is  kĕttelle (Guigoven), eerste e is scherp  kettəls (Ulbeek), z.o. fetseme.  kettel (Kortessem), kladder: kladders (Stokrooie), knammel: B.v. aan diene jas.  knammel (Venlo), krul: krelle (Bilzen), kwakel: kākələ (Opglabbeek), kwakels (mv.): Uitsl. mv.  kwaakele (Weert), lap: [lappen?]  lep (Jeuk), lodder: WNT: lodder (II), 3) lomp, flard, ook in toepassing op andere waardelooze voorwerpen, vod, lor, prul. In Brab.  lodders (Lommel, ... ), losse draad: losse draoj (Venray), pluis: pluus (Belfeld, ... ), pləssen (Tessenderlo), Met dalend accent.  plùìs (Born), Sub ploes. NB p. 243 pluis [pl$is].  plus (Lommel), pluisje: pləskes (Kerkhoven, ... ), pluizel: pluezels (Venlo), pluùzel (Venlo), rafel: raefels (Tessenderlo, ... ), rafel (Weert), rafele (Maastricht), rafelen (Kaulille), rafels (Kaulille, ... ), raffel (Heerlen, ... ), raffele (Maastricht), raffels (Leunen), rafǝl (Heerlen, ... ), raofel (Doenrade, ... ), raofels (Blerick, ... ), raoffəl (Opglabbeek), raofəl (Tessenderlo), reefels (Muizen, ... ), reejfel (Jeuk), reeëfel (Zonhoven), reffels (Heijen), reifel (Achel, ... ), reifels (Baarlo, ... ), reiffels (Velden), reufel (Wellen), rēͅifəl (Hamont), reͅifəls (Hout-Blerick), riefels (Hasselt, ... ), rieffels (Beringe), rieéfels (Heusden), rieëfəls (Hasselt), riffel (Gennep, ... ), riffele (Kerkrade, ... ), riffels (Bergen), rijfel (Weert), rijfels (Neer), rijffels (Hamont, ... ), rijfəl (Neerpelt), roeofels (Bilzen), rofels (Overpelt), rōfels (Sint-Truiden), rōͅfələ (Lanaken), ruffel (Boorsem, ... ), ruffele (Geleen, ... ), ruffels (Herten (bij Roermond), ... ), ruffĕle (Spaubeek), ruffəls (Thorn), ruufel (Valkenburg), ry(3)̄fels (Overpelt), räfəl (Lommel), rèffel (Neerpelt), rèifels (Hamont), rèèfəl (Loksbergen), réffel (Gennep), réjfel (Meijel), röffels (Vaesrade), røfǝl (Boorsem, ... ), røfələ (Kinrooi), røͅjfələn (Maaseik), rüffelen (Gulpen), rǭfǝl (Doenrade, ... ), rəfəl (Hoepertingen), - "riffelen".  rifələ (Epen), [sic]  riffelt (Siebengewald), als in jaime  raiffels (Walshoutem (WBD)), B.v. aan de jas.  reifel (Tegelen), Bij gebreid goed.  raffele (Mheer), e van de  refels (Peer), Ev.: ruffel.  ruffele (Grathem), Het versleten kleed of stof is aan het oetriefele of aan vèème.  riefels (Helden/Everlo), i.e. losse naad.  ruffel (Stramproy), i.e. rafeldraden.  rŭffəl (Pey), i.e. smalle strook papier / land.  reifel (Stramproy), Meest als ww. gebruikt: uutgerieffeld.  rieffels (Broekhuizen), Men gebruikt het Ned. woord.  rafels (Meerlo), Men zegt hier dat is uitgeriffeld.  roaffels (Panningen), ook wel a-klank die tegen de ee aanleunt  reffels (Groot-Gelmen), syn. keddel.  röffel (Diepenbeek), Vgl. enne gereifelde jas.  reifels (Venlo), Vgl. t rafelt uut.  rafels (Afferden), Vgl. ww. det roafeljt.  raofels (Maasbracht), Ww. rafelen = riffelen.  riffele (Schaesberg), Ww. ruffelen.  ruffels (Amby), Ww.: riefelen.  rafels (Maasbree), rafeldraad: rèèfeldroad (Houthalen), rafeling: raofeling (Kwaadmechelen), rafelstof: ruffelstôf (Mechelen-aan-de-Maas), rafeltje: b.v. riëfelkes an ur (h)imme.  riëfelke (dim.) (Hasselt), refel: refel (Valkenburg), rējfǝl (Jeuk), ręjfǝl (Achel, ... ), rɛfǝl (Neerpelt), rɛ̄fǝl (Loksbergen), rettel: n rêddel èn z`n hoës (Bilzen), rɛdǝl (Bilzen), rɛtǝl (Tongeren), [Vgl. WLD II.7, blz. 95: rettel]  rettël (Tongeren), Later ondervraagd over het verschil tussen rêttel/rêddel, zijn Maria en Antenie het erover eens dat rêddele rollen betekent (e bolleke gaon wao voertrêddelt), en dat ne stiek èn n (h)oës eigenlijk een rêttel is. [gewoon een vergissing? Of heeft de causatieve betekenis van (aut)rêddele geleid tot de verspreking?]  rêddel (Bilzen), rettem: rettem (Diepenbeek), rijfeldraad: rīfǝldrǭt (Houthalen), sliert: slīrtə (Lanaken), slijtsel: slietsel (Reppel), sommel: tsiemmel (Kerkrade), tsoemmel (Kerkrade), In potlood is de variant tsoemele [vgl. Q 202: Eys] nog vaag leesbaar. vgl. Kerkrade Wb. (p. 278): tsoemmel, 1. rafel.  soemele (Schaesberg), vgl. Kerkrade Wb. (p. 278): tsoemmel, 1. rafel.  tsoemələ (Eys), swingel: swingels (Heusden), trakeldraad: Van Dale: trakelen, 1. moeizaam, traag voortgaan.  troakel draod (Tungelroy), uitgerafeld (volt. deelw.): aatgerefeld (Sint-Truiden), het oetgeruffeld (Eisden), oetgeruffeld (Hechtel), Men gebruikt nooit het zelfstandig naamwoord; men zegt t is oetgeruffelt.  / (Genooi/Ohé, ... ), uitrettel: #NAME?  outrɛddəl (Genk), vadem: vaam (Tungelroy), veeme (Geleen), vēm (Voerendaal), vè-m (Borgharen), vèèm (Klimmen), [e] van mére.  vĕĕm (Linne), De [ee] uitgesproken als de franse <ê> in même.  veem (Margraten), Een draad.  vaam (Mechelen), Ev. vaam.  veam (Kerkrade), Het loslaten heet ruffele.  vaam (Maasbracht), i.e. rafeldraden.  vaim (Pey), Kort uitgesproken.  veim (Sint-Geertruid), Mv.; ev.: vaam.  vēəm (Eys), vazel: WNT: vazzel (I), 1) (gew.) vezel, rafel, draadje. Van Dale: 1. vazel, fazel, (gew.) 1. vezel; rafel.  vazzele (Noorbeek), veensel: vèènsel (Valkenburg), versleten bellen (mv.): verslieten bellen (Bocholt), vets: vets (Gronsveld, ... ), vetse (Vijlen), vētse (Maastricht), vètse (Klimmen), vɛts (Maasmechelen, ... ), #NAME?  vets (Maastricht), 1. Vgl. uitdr.: dat is geine vets wèrt = dat is niets waard. 2. Het ww. vetse betekent a. vetse loslaten (v.e. weefsel) en b. hard lopen (vooral v. kleine kinderen)  vets (Berg-en-Terblijt), B.v. Mijne jas is in vedsen vaneen. Nhd. Fetzen. J.Dupont. In Leuvense Bijdragen XII (1920), p. 158.  veͅts (Meeswijk), Bij stoffen die afslijten.  vètse (Mheer), Hgd. Fetzen.  vets (Valkenburg), Ouder.  vets (Tongeren), vetsel: fetsel (Meerlo, ... ), vedzelen (Neeroeteren), vetsələ (Lanaken), vetzel (Sittard), vetzelen (Lanklaar), veͅdzəl (Meeswijk), vètsel (Stein), Bij stoffen die afslijten.  vètsele (Mheer), onduidelijk  vedzelen (Stokkem), vetsem: eerste teken zou ook n kunnen zijn  vetsemen (Diepenbeek), vezel: fezele (Hasselt), viezzel (Kerkrade), vizels (Gulpen), Zie ook vetzel.  veezel (Sittard), vodden (mv.): vodden (Herk-de-Stad, ... ), zemel: siemele (Vaesrade), Of zìmmele (niet goed leesbaar).  zèmmele (Klimmen) *faggel: rafel || 2. rafel || [vets*]: een klein stukje, draadje, rafel || aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || afhangende uitgerafelde draden en stroken || b) rafel || bengelende kwast || draad, rafel || draadje dat loslaat || flard, loshangend lapje stof aan kledingstuk || flard, rafel || Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] || Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || loshangende draad aan kleed etc. || losse draad van stof || rafel || rafel - stukken || rafel, draad, haar || rafel, flarde, kleinigheid || rafel, gezegd van een stuk stof || rafel, loshangende keddele van kleren || rafel, vezel || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)] || rafeltje, vezeltje || snipper, rafel || stukje vezel of gerafeld weefsel (pluis) van defecte stof || veds: flard || vezel || vezel, rafel II-7, III-1-3