e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roezemoezen bedisselen: Van Dale: bedisselen, [...] - dat is in t geheim en buiten mij om bedisseld, afgesproken, beraamd (en al of niet ten uitvoer gebracht).  bədissələ (Nieuwenhagen), brommelen: WNT: brommelen, "brommelen, murmulen, oft spreken heymelick tsamen".  broeamele(n) (Schinveld), collationeren (<fr.): Weijnen 2003 (pag. 180): klasjenere, kletsen (nbrab.) &lt;&lt; fra. collationner, afl. van M.E. Latijn ontleend collatio avondmaaltijd. Men hield namelijk in de kloosters tijdens die maaltijd een uiteenzetting.  klasjenere (Gronsveld), dooreen kallen: doorein kalle (Schimmert, ... ), dooreenheen kallen: dooreinhéér kalle (Geleen), druk praten en fluisteren: [cf. vraagstelling]  druk praôte en fluustere (Hoensbroek), fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fezələ (Opglabbeek), fiezele (Vlijtingen), fluisteren: Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...  fluustere (Horst, ... ), fluusteren (Schinnen), flūūstərə (Venlo), flŭŭstərə (Nieuwenhagen), flüstere (Kerkrade), ganzen: ganze (Blitterswijck), gedoens (zn.): [zn.]  gedoons (Simpelveld), lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispele (Meijel, ... ), lispelen (Leopoldsburg, ... ), lispələ (Kelpen), Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.v  lispuln (Brunssum), moezen: WNT: moezen (IV), [...] moezen beteekent waarschijnlijk: het zacht, vleiend lispelen.  moeze (Ell), mompelen: Van Dale: mompelen, 1. binnensmonds, onverstaanbaar spreken; -half verstaanbaar zeggen; -2. stil gewag maken (van iets).  moempele (Merkelbeek), piezewieten: [klanknabootsing volgens hetzelfde principe als roezemoezen]  pizjewitte (Schinnen), razen: Van Dale: razen, 5. luidruchtig, schreeuwerig spreken of zingen, drukte maken.  roa-ze (Blitterswijck), roddelen: Van Dale: roddelen, praten over derden in ongunstige zin...  roddele (Vaals), roezeboezen: verbastering van Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezeboeze (Buchten, ... ), roezemoelen: verbastering van Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoele (Meerlo), roezemoezen: laatste oe langer  roezemoeze (Brunssum), Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoese (Blerick, ... ), roezemoeze (Amby, ... ), roezemoezen (Eksel, ... ), roezemōēse (Lottum), roezemōēze (Kessel), roezəmoezə (Maastricht, ... ), roezəmoezən (Urmond), rozemozen (Ophoven), rówzemówze (As), schmeicheln (du.): Van Dale (DN): schmeicheln, 1. vleien - lief doen; strelen; liefkozen; flatteren.  sjmeigele (Melick), smiespelen: Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.  sjmiespələ (Heel), sjmispele (Lutterade), sjmĭĕspelə (Oirsbeek), sjmĭĕspələ (Susteren), smiespele (Ittervoort, ... ), smiespələ (Maastricht), smispələ (Maastricht), smĭĕspələ (Meijel), swiespele (Venlo), smiesperen: vgl. Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen. [met r/l-wissel]  smiespere (Sevenum), smiĕspere (Sevenum), smiezelen: smiezele (Tungelroy), smoezelen: Van Dale: II. smoezelen, 1. bedekt en zachtjes praten, smiespelen; -2. praatjes verkopen, smoesjes vertellen.  sjmoezele (Susteren), sjmoezelə (Oirsbeek), smoezen: Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  sjmoehze (Waubach), sjmoeze (Guttecoven, ... ), sjmoezə (Sweikhuizen), sjmōēzə (Oirsbeek, ... ), smoeze (Oirlo), smoezen (Born, ... ), smōēzə (Grevenbicht/Papenhoven), soezen: zoezen (Horn), spektakel (zn.): [zn.], vgl. Van Dale: spektakel (&lt;Fr.), 2. luidruchtig optreden; -3. lawaai...  spiktakel (Swolgen), wiespelen: wiespele (Eys), wiezelen: wat haut die te wiesjele (Gulpen), wiesjele (Ten-Esschen/Weustenrade), wiezjele (Mheer), wĭĕsjələ (Epen), w‧ižələ (Eys), zjwĭĕzelle (Voerendaal), (inz. fluisteren).  wiezjele (Klimmen), zich strijden: zich striejen (Heythuysen) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || roezemoezen [SGV (1914)] III-3-1