17681 |
zenuw |
zenuw:
zjaenəw (Q094p Hees)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17826 |
zetten |
zetten:
zeͅtə (Q094p Hees)
|
zetten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (Q094p Hees)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
doortreden:
doortreden (Q094p Hees)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19047 |
zich inbeelden |
menen:
ook materiaal znd 27, 39
me-ine (Q094p Hees),
zich voorstellen:
ook materiaal znd 27, 39
zig vi-jerstelle (Q094p Hees)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
we.nsǝlǝ (Q094p Hees)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q094p Hees)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zeͅi (Q094p Hees)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q094p Hees)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32826 |
zijstukken van het raam |
zijkoppen:
zęi̯kø̜p (Q094p Hees)
|
De beide korte delen van het raamwerk, waarin de as van de rol bevestigd is. [JG 2c; JG 1b add.; N 11A, 184d + 185c; div.; monogr.]
I-2
|