| 24126 |
boomklever |
boombikker:
boombikkerke (Q117b Rimburg),
boombikkertje:
boombikkerke (Q117b Rimburg)
|
boomklever || boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24127 |
boomkruiper |
spechtmeesje:
spechmeeske (Q117b Rimburg)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 24130 |
boomvalk |
boomvalk:
boomvalk (Q117b Rimburg)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bǫnǝ (Q117b Rimburg),
boon:
bon (Q117b Rimburg),
bōn (Q117b Rimburg)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
| 18863 |
boos |
kwaad:
kot (Q117b Rimburg)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 21302 |
borg |
borg:
burg (Q117b Rimburg)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20563 |
borrel |
schnaps-je:
sjnepske (Q117b Rimburg)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24981 |
borrelen (van water) |
wallen:
wallen (Q117b Rimburg)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 19497 |
borstel |
borstel:
busjtel (Q117b Rimburg),
streel:
strièl (Q117b Rimburg)
|
borstel [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 17578 |
borstelig haar |
borstelenharen:
bustele hoare (Q117b Rimburg)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|