17950 |
beweeglijk rondlopen |
rondrennen:
rontjrenne (L427p Obbicht)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25573 |
bewerken van het deeg op de werktafel |
plathouwen:
plathǫwǝ (L427p Obbicht)
|
De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.]
II-1
|
25231 |
bewolking |
bewolking:
bewouking (L427p Obbicht),
zwerk:
zwerk (met onweer) (L427p Obbicht)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (L427p Obbicht),
bezem:
bɛsəm (L427p Obbicht)
|
bezem [SGV (1914)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L427p Obbicht)
|
bezoek [SGV (1914)]
III-3-1
|
25654 |
bezorgen |
bezorgen:
bezorgen (L427p Obbicht)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
17996 |
bibberen |
rijderen:
riejere (L427p Obbicht),
rijere (L427p Obbicht)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
Opm. de ee klinkt ongeveer als ê.
beeje (L427p Obbicht),
zich beden:
zich baeje (L427p Obbicht)
|
bidden [SGV (1914)] || Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
beegte (L427p Obbicht)
|
biechten [SGV (1914)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
bichstool (L427p Obbicht)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|