e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borduren borduren: borduren (Obbicht) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
borg borg: börg (Obbicht) borg [SGV (1914)] III-3-1
borrelglaasje drupjesglaasje: dröpkesglaeske (Obbicht) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borstel borstel: beustel (Obbicht) borstel [SGV (1914)] III-2-1
borstelig haar borstelig haar: beustelig (Obbicht), stijf haar: sjtiefhaer (Obbicht) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borsten bollen: böl (Obbicht), memmen: memme (Obbicht) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)] III-1-1
borstkas borst: bors (Obbicht) borst(kas) [SGV (1914)] III-1-1
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Obbicht) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bot mes kouter: kouter (Obbicht) bot mes; inventarisatie schertsende benamingen (puitevilder, pierelubberke); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
boter botter: botǝr (Obbicht) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11