32996 |
zaaien |
zaaien:
zīǝnǝ (Q117b Rimburg)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tesjeplak (Q117b Rimburg)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zièlig (Q117b Rimburg)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zaŋk (Q117b Rimburg)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (Q117b Rimburg, ...
Q117b Rimburg)
|
lijster [SGV (1914)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zauwelen:
sauwele (Q117b Rimburg)
|
zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
zift:
zift (Q117b Rimburg),
zij:
zeè (Q117b Rimburg)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
zeemleer:
zèèmlèr (Q117b Rimburg)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
luëter (Q117b Rimburg),
zeepsop:
(Lueter).
zeepsop (Q117b Rimburg)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hitz? (Q117b Rimburg)
|
hitte [SGV (1914)]
III-4-4
|