e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P121p plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bos groente bussel: bussel (Ulbeek) [ZND 22 (1936)] I-7
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt kwispel: kwęi̯.psǝl (Ulbeek) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bot bot: boͅt (Ulbeek) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
bot eggen stuiken: stǭ.kǝ (Ulbeek) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
boter botter: boatǝr (Ulbeek), botǝr (Ulbeek) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: bottram (Ulbeek), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  boteram (Ulbeek), bôêotterham (Ulbeek), kant: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  ka͂nt (Ulbeek), snee: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  snee (Ulbeek), snêê (Ulbeek) boterham [ZND 32 (1939)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3
boterham (kinderwoord) boo-tje: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  booke (Ulbeek), kantje: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  kantje (Ulbeek) Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)] III-2-3
botteriken botteriken: bǫtǝrekǝ (Ulbeek), haletten: a`lętǝ (Ulbeek) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouwland labeurland: labȳrlant (Ulbeek), land: lant (Ulbeek), veld: vē̜ljtj (Ulbeek), vɛlt (Ulbeek) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenlicht overlicht: overlicht (Ulbeek) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9