25579 |
weegtoestel |
weegschaal:
wɛ̄sxǭl (L250p Arcen)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
25678 |
weekbak |
weekbak:
weekbak (L250p Arcen)
|
Rechthoekige, vaak gemetselde, stenen bak met platte bodem waarin het graan in water wordt geweekt. Volgens de zegsman uit L 210 duurt het weken 1 dag. Zie ook semantische toelichtingen bij de lemmata ''weken'' en ''kiemen''. [N 35, 2; monogr.]
II-2
|
21279 |
weelde |
weeld:
weld (L250p Arcen)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
wèèrleegte (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wēr (L250p Arcen),
wêr (L250p Arcen)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wêrwolf (L250p Arcen)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
weis (L250p Arcen)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L250p Arcen)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|