21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
aozenuit (P176b Bevingen),
azeneut (P176b Bevingen)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
gees:
gīəs (P176b Bevingen),
vergeesd:
vergiest (P176b Bevingen)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
31656 |
heiblok |
dam:
dam (P176b Bevingen)
|
Zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn bevestigd. Het heiblok wordt bij het aanleggen van een pomp gebruikt bij het in de grond slaan van buizen. Zie ook afb. 245 en het lemma ɛhandheiɛ in WLD deel II.9, pag. 53. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het heien van funderingspalen. Het woordtype heiblok op drie-/drijpoot is van toepassing op een trekhei, een heistelling in de vorm van een driepoot waaraan een katrol is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok is vastgemaakt. Het toestel wordt door spierkracht of met behulp van een stoommachine, een elektromotor of een verbrandingsmotor aangedreven. In de laatste drie gevallen wordt daarbij gebruik gemaakt van een liertoestel. Zie ook het lemma ɛtrekheiɛ in WLD deel II.9, pag. 54. In P 219 werden de buizen met behulp van een voorhamer (v0rhqm9r) in de grond gedreven.' [N 33, 336]
II-11
|
17779 |
hersenen |
osse:
ossə (P176b Bevingen),
oussen (P176b Bevingen)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
25576 |
het deeg op de werkbank verdelen |
afsteken:
afstēkǝn (P176b Bevingen)
|
Het verdelen van het deeg in stukken die, eenmaal gevormd en gebakken, de bepaalde broodvorm met het bepaalde gewicht zullen geven. De bij deze vraag opgegeven woordtypen "afwagen", "wagen", "afwegen", zijn overgebracht naar het lemma ''deeg afwegen''. [N 29, 32a; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25557 |
het voorrijzen in de trog |
beslag:
beslag (P176b Bevingen)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
17645 |
heup |
heup:
eup (P176b Bevingen),
øp (P176b Bevingen)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
waën oegte (P176b Bevingen)
|
wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
31593 |
hoefbalk |
werkplank:
we̜rǝkplaŋk (P176b Bevingen)
|
Elk van balkjes of stangen aan de voor- en achterzijde van de hoefstal waarop de voet van het paard rust tijdens het beslaan. [N 33, 375]
II-11
|
31611 |
hoefbeslag |
paardenbeslag:
pjādǝbǝslax (P176b Bevingen)
|
De vier hoefijzers met de hoefnagels samen. Het hoefbeslag heeft tot doel afslijting van de hoef te voorkomen, een goede gang van het paard te bevorderen en, in de winter, het uitglijden tegen te gaan. [N 33, 359; monogr.]
II-11
|